top of page

3. Het Wezen der Planten, de Aardegeesten, Waternimfen, Elfen en de Vuurgeesten.

Het wezen der planten, de aardegeesten, waternimfen, elfen en de vuurgeesten


De betovering en de magie van planten over leven en dood zijn zo oud als de oorsprong van de mensheid zelf. Zo weten we uit de cultuurgeschiedenis hoe Socrates stierf door de uitwerkingen van de gifbeker.

Socrates (469-399 v. Chr.) heeft geheime inwijdingen aan zijn leerling Plato doorgegeven. Toen het orakel van Delphi Socrates de wijste man in Griekenland noemde, begon hij anderen met een reputatie van wijsheid te ondervragen en hun pretenties aan de kaak te stellen. En dan waren er de heftige kritieken op de democratie van die tijd. Hoe kon het gebeuren dat Athena, het eerste bolwerk van de democratie, haar eigen principes geweld aan deed door een filosoof te veroordelen om zijn non-conformistische opvattingen en leerstellingen. Socrates stierf door de gifbeker, met een drank uit gevlekte scheerling. Zijn laatste uren zijn aan ons bekend door de dialoog “Phaedon” van zijn leerling Plato. De gifdrank was bereid uit de onrijpe vruchten van de gevlekte scheerling (conium maculatum). Het gif veroorzaakt de verlamming van de skeletspieren en tenslotte van het ademhalingscentrum, waardoor de dood plotseling intreedt. Meestal blijft het bewustzijn tot het allerlaatste intact. Socrates beleefde zijn laatste levensjaren in zijn villa in Ephesus.

Op dezelfde wijze zijn de verborgen geneeskrachten van de planten onbetwijfelbare realiteiten, onafhankelijk van de tegenwoordige bekende aanwezige stoffen, die slechts dragers zijn van de genezende krachten.


Nog voor de ‘spirituele mens’ incarneerde op de onbewoonde aarde, waren er twee grote energievelden aan het werk; die van de aarde zelf en de kosmische energie. Planten zijn de enige levende wezens die door middel van chlorofyl in staat zijn de voortdurend uit de kosmos binnenstromende energie, vooral zonne-energie, op te nemen, om te zetten en te bewaren. Met die energie kunnen planten uit het anorganische (water, lucht, mineralen en spoorelementen) zoiets organisch opbouwen (suiker, vet, eiwit, vitamines enz.). We zouden nooit mogen vergeten dat ieder dierlijk, en ook ieder menselijk organisme een gemetamorfoseerde plantensubstantie is en in laatste instantie alleen door kosmische krachten werd gevormd. Wanneer wij als mensen voedsel tot ons nemen zoals groenten en granen, vergeestelijken wij deze energie in ons bewustzijn.

Vele spirituele ervaringen voeren ons dan, de plantenwereld mee belevend, naar een grote hoeveelheid wezens, vele natuurlijk zonder een eigen ik-bewustzijn, die ons meedragen naar de oude tijden van intuïtieve helderziendheid, zoals vele mensen toen nog deze wezens gekend hebben, maar later werden deze vergeten, en zijn alleen nog terug te vinden in de symboliek van de sprookjesverhalen en mythen.

Wanneer we ons een nog dieper inzicht eigen maken, zien we dat de plant haar wortel de grond steeds dieper laat doorgroeien.

Wie met zijn geestelijke ogen deze natuurlijke ‘mysteries’ doorschouwt, ziet dat de plantenwortel omgeven en doorweven is met natuurgeesten. Met geesten bedoelen we stuwende natuurenergieën. Wij kunnen in zekere zin naar binnen zien in de creatieve energie van deze natuurgeesten en ze meebeleven, als in een oogwenk en dan weer loslaten.

Uiteindelijk gaat het om fijnstoffelijke energievelden, die hun verschijningsvorm en ‘gestalten’ zichtbaar maken omdat wij als mensen onze scheppende ideeën, projecties en een deel van ons ik bewustzijn in deze levensvorm overdragen. Zo kijken we in onze buitenwereld, alsof deze spiegels zijn van ons innerlijk leven. Wanneer we deze fijnstoffelijke sferen overstijgen, worden we weer één met de grote Bron van alle Leven. De mystieke één wording, of één in wording. Eén in bewustzijn.


Maar nu gaan we terug naar het wezen der planten. Wanneer we de plant zien omhoog groeien, dan heeft deze de sferen van de aardgeesten verlaten en groeit ze doorheen de gebieden van het vochtig aardse in dat van het lucht vochtige, dan ontwikkelen de planten hun bladeren. Nu werken er andere wezens of natuurenergieën; watergeesten, natuurgeesten van het waterige element door de plant “samen met onze helderziendheid”, bijvoorbeeld waternimfen genoemd. Deze waternimfen zijn naar hun innerlijke wezen en uitstraling heel anders dan de aardgeesten. Deze waternimfen kunnen zich naar de gehele kosmos begeven, in het luchtig vochtige element en zijn daardoor veel doorschijnender dan de aardgeesten. Ze dromen eigenlijk voortdurend, deze waternimfen, maar hun dromen zijn tegelijkertijd hun eigen gestalte. Zo hebben deze waternimfen hun eigenaardige verwevenheid met de hogere wezens, die in de mythologie Muzen worden genoemd. Zoals ik beschreven heb in mijn vorige boek ‘Het Mystieke Leven’, zijn Muzen of Miousai in de Griekse mythologie dochters van Zeus en Mnémosyné (godin van de herinnering). Zo kunnen de Muzen als hogere geestelijke wezens zich af en toe hun inwijdingservaringen herinneren, toen zij nog dichter bij deze waternimfen leefden.

Ja, deze waternimfen hebben hun ontwikkeling gekend doorheen de watersferen van de Muzen. De Muzen waren oorspronkelijk godinnen van de zang, later ook van kunst en wetenschap. De Muzen verblijven dikwijls op de Olympos, waar zij de goden en godinnen vermaken. Ook vertoeven zij op de Helikoon (thans het gebergte Zagora in Midden-Griekenland) waar ze in de etherische sferen nog steeds samenwerken, bij de muzenbron Hippokrene, en op de Parnassos. Bij deze muzenbron herleven deze muzen hun ‘watergestalten’ samen met de waternimfen en vele waterachtige wezens om zich te voeden in hun waterelementen om hun goddelijke inspiratiewerk te kunnen voltooien.

Deze waternimfen zijn zeer helder waar te nemen doorheen hun spelen rondom en van binnenuit de dauwdruppels, bij het ochtendgloren, op de bladeren van bloemen en planten, doorstroomt met zonne-energie, alzo hun sferen doorgevend aan de Muzen, die zovele dichters, kunstschilders en dromers nog steeds blijven inspireren. Wanneer deze waterdruppels naar beneden vallen in een rivier of waterstroom, worden zij zeer gevoelig voor alles wat vis is, want hen ‘bedreigt’ de visgestalte, die ze soms ook aannemen wanneer ze door vissen worden opgeslokt, maar meteen weer verlaten ze deze om in een andere metamorfose over te gaan. Ze dromen hun eigen bestaan. En in deze droom van hun eigen bestaan binden zij op waterachtige wijze, en maken zij terug los, binden en ontbinden zij de stoffen van de lucht, die zij doorstraalt met lichtenergie in de bladeren van de bloemen en planten binnenvoeren en brengen daar bij wat de wortelgeesten reeds uit de aarde hebben omhooggestuwd.

Er is een ongewone tere geestelijkheid te zien in de waternimfen, een geestelijkheid die haar element daar heeft, waar water en lucht elkaar raken en doorstromen. En zo ontwikkelt de plant haar bladgroei. Nu groeit de plant doorheen de levenssferen, naar boven toe, tot in de fijnstoffelijke wereld van het luchtig-warmte-element der wezens, die in onze tijd vanuit onze oudere instinctieve helderziendheid, sylfiden of elfen worden genoemd.

Deze elfen, nu dan plantenelfen, dringen echter, omdat de lucht overal doortrokken is van licht, door tot het licht, worden lichtverwant en zijn vooral ontvankelijk voor de fijnere en tevens ruimere, grotere bewegingen in de atmosfeer en de kosmos.

De elf voelt zich verweven met de vogelgestalte , maar de kosmische krachtvelden weerhouden haar ervan, het ‘vogelwezen’ te worden, want zij heeft een andere taak in de natuurlijke ontwikkelingen. Ze heeft de roeping en opdracht om met licht doorstraalde liefde doorheen de planten te laten stromen.

Nimfen dragen de energieën van de chemische ether in de planten naar binnen, elfen dragen hun met licht doorstraalde liefde doorheen de planten, de vuurgeesten (aangevuurd door de zonnestralen) dragen de warmte ether in de bloemen en planten naar binnen. De vuurgeesten brengen hun warmte tot diep in de zaden der planten.

Wanneer we de plantenwereld doorschouwen is de aarde de moeder en de hemel de vader, zoals in alle oude cultussen, inwijdingsrituelen en natuurreligies op overeenkomstige wijze werd beschreven. Zo zien we dat alles wat buiten de aardbodem geschiedt, voor de plant niet tot de moederschoot (moeder aarde) behoort.

Het samenwerken van de aardgeesten (wortelgeesten) en de vuurgeesten in de ‘geestelijke gestalte’ van het zaad, zorgt voor de bevruchting van de nieuwe plant. En terwijl de vuurgeesten, doorstroomd met zonnestralen, inwerken naar het binnenste van moeder aarde, met de hulp van de aardgeesten (wortelgeesten), wekken zij de ‘geestgestalte’ van de plant tot leven. Deze ‘geestgestalte’ is vanuit de kosmos, doorheen elfen en nimfen omlaag gedruppeld in de aarde.

Hiermee hebben we de verrukkelijke, verheffende en lieflijke plantenwereld bezielend kunnen doorschouwen.

Zo zien we deze plantensferen doorheen het bewustzijn van de mens werken, wanneer we ze tot ons nemen als voedsel of voor de geneeskrachtige werking van sommige planten of bloemen.

De essentie van Bachbloesems.


Zo kennen we bijvoorbeeld de mystieke en helderziende arts Edward Bach die in de vorige eeuw zijn fijnstoffelijke geneeswijze ontwikkelde onder de benaming Bachbloesems. Hij volgde zijn hogere inspiraties door zijn vruchtbare praktijk als geneesheer los te laten, en als mediterende mysticus lange tochten te maken in de wijde natuur, om zodoende de meest natuurlijke geneeswijze te kunnen ontwikkelen uit de levensenergie van bloemen en planten.

In 1912 ontving Bach zijn artsendiploma, werd toegelaten tot het Koninklijk College van chirurgen en ontving de licentie van het College van Geneesheren. In de jaren daarna behaalde hij nog diverse aanvullende diploma’s. In 1914 bekwaamde hij zich in Cambridge op het gebied van de volksgezondheid.

Zijn praktijk in de Londense Harley Street werd steeds groter. Door de eerste wereldoorlog werden er veel oorlogslachtoffers het ziekenhuis binnengebracht.

Bachs inzet was te groot en uit idealisme ontstond er roofbouw in zijn eigen energiesysteem en zijn lichaam. In juli 1917 kreeg hij een ernstige bloeding door een gezwel in de buik. De artsen vreesden voor zijn leven en alleen een operatie kon hem nog redden.

Bach was na de bloeding niet meer bij bewustzijn geweest, en daarom stemden zijn ouders toe om de operatie uit te voeren.

De behandelende artsen vertelden hem daarna, dat hij nog maar drie maanden te leven had, omdat de ziekte zich snel zou uitbreiden.

Na zijn herstel gaf hij zich geestelijk over aan nog hogere inspiraties. Hij werkte dag en nacht voor de tijd die hem nog gegeven was. Zijn collega’s zagen het licht dag en nacht branden en noemden hem ‘het licht dat nooit uitgaat’. Wat een prachtige symbolische uitspraak was dat.

Bach bemerkte, tot zijn eigen verbazing, dat zijn gezondheid steeds beter werd, en raakte er steeds meer van overtuigd dat zijn eigen inspiraties en motivatie en zijn levensdoel hem genezen hadden. Zijn werk was als de balsem (de bloesems van Star of Bethlehem, vogelmelk) en de genezing voor zijn eigen ziel en lichaam. Hij leerde door zijn eigen ziekteproces dat de sleutel tot genezing besloten ligt in de genezing van de gemoedsgesteldheden van de menselijke ziel.

Bach zocht voortdurend naar bloemen en planten die de harmonie tussen lichaam en geest zouden kunnen herstellen.

Dokter Bach trok zich terug in de wildernis van Wales om daar, zijn hogere intuïtie volgend, naar bloemen en planten te gaan zoeken die een sterk vitale geneeskrachtige werking hebben. Het was voor hem, vanuit zijn geestelijke meebeleven van de fijnstoffelijke energieën in zichzelf en zijn eigen aura, de grote universele samenhang met het wezen der planten. Op deze wijze vond hij bijvoorbeeld bijzonder werkzaam bij angsttoestanden; Mimulus guttatus (maskerbloem), bij shock; Ornithogalum umbellatum (vogelmelk), bij besluiteloosheid; Scleranthus (hardbloem), bij gebrek aan vertrouwen; Gentiana (gentiaan), bij dwangvoorstellingen; Aesculus Hippocastanum (wit bloeiende paardekastanje), bij paniektoestanden en diverse soorten van beklemdheid; Helianthemum nummularium (zonneroosje).

Zonneroosje is heden ten dage ook verwerkt in de rescue remedie.

Tijdens één van zijn wandelingen liep hij in de morgen door de natuur en zag de dauw nog volop op de planten liggen. Hij kon doorschouwen dat iedere dauwdruppel, door de inwerking van de zon en de vuurgeesten, zoiets van de geneeskracht van die plant moest bevatten. De volledige kosmische afdruk van de plant moest in deze dauwdruppels opgeslagen liggen. Zodoende leerde hij intuïtief de nieuwe manier om planten te bereiden.

De hogere natuurgeesten of deva’s deden hem het inzicht verwerven, ook doorheen de praktijk van de bereidingen.

De bloemen werden volgens zijn nieuwe geestelijke inzichten, in een schaal met bronwater gelegd, waardoor deze hun geneeskracht aan het water konden doorgeven. Zo dragen de vuurgeesten en de waternimfen de met zon doorstraalde geneeskrachten over in het zuivere bronwater.

Bach leerde in deze ervaringen dat de dauw van planten die in de zon stonden, krachtiger was dan de dauw van planten in de schaduw.

De meditatieve praktijk van de glazen schaal met bloesems in de zon, maakte het voor hem veel eenvoudiger om meer geneeskrachtige vloeistoffen te verkrijgen, zoals de dauw in de ochtendzon.

Bach gebruikte het zuivere water van een bron uit de weidse natuur. We kunnen vanuit de hogere geestelijke sferen doorschouwen dat dokter Bach eigenlijk energie verzamelde en bijeenvoegde uit de grote Bron van alle Leven, zowel kosmisch als vanuit de mens zelf.



De wonderbaarlijke werking van geneeskrachtige planten.


Maar nu gaan we terug naar de natuurlijke geneeswijzen over het algemeen. Natuurlijk wordt de moderne geneeskunde zonder twijfel gedragen door de leerstellingen en schrifturen van Hippocrates, die één van de voortreffelijkste vertegenwoordigers is van de wetenschappelijke geneeskunde van de oudheid. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat zijn werken gebaseerd zijn op de kennis van talloze voorgangers.

Lang voor Hippocrates en zijn vier sappenleer vinden we bijvoorbeeld bij de Chinezen de aloude, wijdverbreide kruidengeneeskunde (fytotherapie) en de acupunctuur, met daarachter de gehele filosofie van Yin en Yang en de esoterische kennis van ‘fijnstoffelijke lichamen’ en meridianen.

Ook de Indiërs verkende grote geneeskundige hoogten en inzichten met hun Ayur-vedische leerstellingen, uit hun oude mystieke geschriften, de Veda’s.

Ook de oude Germanen, onder inspiratie van o.a. het Keltische Dodenboek, hielden hun therapeutische kennis in ere, meestal via mondelinge overlevering en inwijdingen, onbeïnvloed door de Griekse of Romeinse cultuur. Deze oude kennis was geworteld in nauwe verbondenheid met de natuur.


Hippocrates leefde in zijn tijd waar magisch-mystieke denkbeelden en praktijken de grondvesten vormden van de geneeskunst. Hippocrates (460-337 v.Chr.), bewoner van het Griekse eiland Kos, formuleerde andere opvattingen, waarbij de ziekte wordt gezien als zoiets wat de mens zelf kan begrijpen en op grond van waarneming en denken kan beredeneren en beïnvloeden.

De officiële geneeskunde beschouwt Hippocrates als de grondlegger van de huidige geneeskunde.

Hippocrates formuleerde als eerste filosoof en geneesheer, een aantal rationele beschouwingen en uitgangspunten voor geneeskundig handelen. Zijn inwijdingen en leerstelsels onderscheiden zich van de (volks)geneeskunst uit zijn tijd, die voornamelijk in handen was van ‘heidense’ priesters. Geïnspireerd door de wijsheid en inzichten van Hippocrates werkte de medische school van Alexandrië de Griekse ideeën verder uit.

Galenus (130-200 na Chr.) heeft het meest de Griekse medische kennis over het Romeinse rijk verspreid.

Vanuit het oude Griekenland, baseerde de Hippocratische geneeskunde zich op de oeroude leer der vier elementen: vuur, water, lucht en aarde. In analogie kennen we dan de vier hoofdsappen (humores) als dragers van het leven; bloed (sangius), slijm (phlegma), zwarte gal (melancholie) en gele gal (chole).

Onze gezondheid berust dan ook op gelijke hoeveelheden van de vier sappen (eukrasie), en ziekte op een verkeerde verdeeldheid (dyskrasie). Deze leer werd dus door Galenus met de hoedanigheidsleer uitgebreid.


Aan het begin van het Romeinse keizertijd zagen we ook verschillende belangrijke medische werken tevoorschijn treden, zoals bijvoorbeeld het; De Materia Medica, van Dioxorides, dat ten dele ook nu nog in een Arabische vertaling in het Oosten gebruikt wordt. Dit belangrijke werk werd in het midden van de eerste eeuw na Chr. geschreven door de Griek Dioxorides, die arts was in het Romeinse leger. De Materia Medica, die uit vijf delen bestaat, bleef tot lang het standaardwerk van de farmaceutische faculteit aan de universiteiten. Dioxorides beschreef de bekende geneesmiddelen, speciaal de plantaardige en hij gaf uitvoerige verhandelingen en aanwijzingen over hun vindplaatsen, toebereiding, manier van bewaren en hun medische toepassingen.


Gedurende de 1100 jaar die daarop volgden bleven de oude geschriften van Galenus hun invloed uitoefenen voor de officiële geneeskunde in Italië.

Alleen ontstond er via het Byzantijnse rijk (395-1453 na Chr.) een versmelting tussen de inzichten van Hippocrates en Galenus en die van de Arabische geneeskunde.

Uit de Arabische wereld werden nieuwe geneesmiddelen binnen gevoerd; sesam, saffraan, amber en kruiden zoals peper, kruidnagel en nootmuskaat.


Pas na de opkomst van de universiteiten (Salemo, Montpellier, Parijs, Bologna) in de veertiende eeuw ontstond een ruimere belangstelling voor de in Griekenland ontstane geneeskunde.


Met de verbreiding van het Christendom ontstonden de eerste, door monniken opgerichte ziekenhuizen. In de leerstukken van de abdis Hildegard von Bingen (12de eeuw) zien we een samensmelten ontstaan tussen het antieke weten met het Christelijk-Germaanse wereldbeeld. Hildegard von Bingen kende de sterren en planeten hun grote invloed toe op al het levende; de mens, het dier, de planten en mineralen. Zij kende een groot aantal volkse geneesmiddelen. Zij schreef, als mystieke vrouw, haar fysica half in het Latijn, half in het Duits. Hildegarde von Bingen (1099-1179) was een zieneres, en zei van haar visioen: ‘De visies die ik waarnam, aanschouwde ik niet in de slaap, noch in de droom, noch in de waanzin, noch met de ogen van het lichaam, noch met fysieke oren, noch op verborgen plekken, maar waakzaam, oplettend, met de ogen van de geest en innerlijk gehoor.’.

Ik werd ze gewaar met open blik en volgens de wil van God. Zij spreekt van een stralend rood licht; ‘Vanaf mijn vroegste jaren tot op heden, nu ik meer dan zeventig jaar oud ben, heb ik altijd dat licht gezien, in mijn geest en niet met ogen naar buiten, noch met enige gedachten van mijn hart, noch met behulp van mijn zintuigen. Maar mijn uiterlijke ogen blijven open en de andere lichamelijke zintuigen behouden hun daadkracht. Het licht dat ik zie is niet door enige plaats bepaald, maar toch is het helderder dan de zon, noch kan ik er de hoogte, lengte of breedte van bestuderen, en ik noem het “de wolk van het levende licht”.

Maar soms aanschouw ik binnen dit licht een ander licht dat ik “het levend licht zelf” noem. En als ik er naar kijk, verdwijnen alle droefheid en pijn uit mijn geheugen, zodat ik weer een eenvoudig meisje ben en niet een oude vrouw. Hildegarde was een extatische vrouw met geneeskrachtige gaven; bovendien was zij een vrouw met hoge intelligentie en praktische vermogens. Zij voerde uitvoerige correspondenties met pausen en keizers. Zo prees Bernardus van Clairvaux haar visioenen en bad voor haar bemiddeling.

Bernardus van Clairvaux (1090-1153) werd op het kasteel Fontaines bij Dijon geboren, trad in 1112 in het klooster van Citeaux en stichtte drie jaar later zijn eigen klooster van Clairvaux.

Het wereldlijke instituut voor de opleiding van artsen in Salerno, beleefde in de 12de en de 13de eeuw zijn bloeitijd en daardoor raakte de uitoefening van de geneeskunst steeds meer in handen van leken-artsen, in plaats van geestelijken of ingewijden uit andere scholen of culturen.


Merkwaardig is het om te zien dat het Oosten (de Oriënt) en het Westen met vele spirituele werelden zo sterk in elkaar verweven zijn. De mystici van over de hele wereld en vanuit de oude mysteriescholen kwamen elkaar tegemoet en dat doen ze nog steeds. Carl Gustav Jung, de bekende Zwitserse psychiater beschrijft dit voortdurend in zijn vele boeken, zoals bijvoorbeeld Westers bewustzijn en Oosters inzicht. De strijd die al duizenden jaren gevoerd is tussen de Christelijke kerk en de Oosterse religies is slechts een aardse illusie, die uiteindelijk alleen maar de strijd is om religieuze, maatschappelijke en aardse macht.

Nostradamus laat hierover geen enkele twijfel bestaan, als we tenminste zijn kwatrijnen genoeg en diepgaand hebben gelezen. Kortom; spirituele wijsheid is van alle werelden en culturen en de ‘aardse mensen’ maken er strijd en oorlog van. Toch staat de spirituele mens daar ver boven, en tevens zijn we er ook mee verstrengeld.

En wat is dan het werkelijke spirituele leven? Hiervoor liggen er vele geestelijke scholingswegen en inwijdingscultussen voor ons open.


Maar nu keren we terug naar Hippocrates zelf, hij heeft ons niet alleen zijn hippocratische eed overgeleverd, maar gaf ook vele ethische regels zoals bijvoorbeeld; “Degene, die zich de juiste kennis van de medische kunst eigen wil maken, moet volgende dingen bezitten: natuurlijke aanleg, scholing, een aangepaste leefomgeving, van kinds af aan leermeesters (mannen of vrouwen,) werklust en voldoende tijd.

Eén van de belangrijkste doelstellingen voor een hippocratische arts was de ervaring en het observeren van de zieke en de daarop gebaseerde diagnose en prognose. Zijn therapie omvatte de manier van leven voor de gezonde mens, met geneesmiddelen, hygiëne, dieet, lichaamsoefeningen, filosofische gesprekken, enzovoort.


In de 4de eeuw v.Chr. kwam de botanie volop in opkomst en in de 1ste eeuw v.Chr. vinden we de eerste geïllustreerde kruidenboeken om het verzamelen en bereiden van planten te beschrijven.

Met behulp van de leer der sympathie stelde Paracelsus (1493-1541) bijvoorbeeld dat iemand blind of mank kan worden wanneer een spijker in de ogen of de voetzool van zijn beeltenis steekt. (Hier zien we sterke gelijkenissen met de zwarte voodoo-cultus, spijtig genoeg ten koste van de witte voodoo).

Parcelsus was van mening dat deze kwalen niet met natuurlijke middelen kunnen worden genezen. Men zal de genezing in dezelfde richting moeten zoeken als de oorzaak door bijvoorbeeld het verbinden of behandelen van de betreffende beeltenis.

Hiermee zijn we in het domein van de rituele magie aangekomen.

Parcelsus schreef; magie heeft de kracht dingen die niet toegankelijk zijn voor het menselijk verstand, te ervaren en te doorgronden. Want magie is een grote geheime wijsheid, het verstand daarentegen, een grote algemene dwaasheid.

Parcelsus-Theoprastus van Hogeygeim studeerde medicijnen aan Italiaanse hogescholen en leidde daarna een onregelmatig zwerversbestaan. Hij reisde tot aan het Oosten (de Oriënt). Van 1526-1528 was hij hoogleraar in de medicijnen aan de universiteit van Bazel. Hij wordt de ‘vader van de scheikunde’ genoemd, omdat hij het distilleren en sublimeren van geneesmiddelen introduceerde. Aan de wereld liet hij zijn ongelooflijke kennis na in 400 schrifturen, waarvan de meeste in het Duits waren geschreven.

Die zijn nu in 14 delen in de beroemde Sudhoff Verzamelde Uitgave in de oorspronkelijke tekst bewaard gebleven.

Het denkbeeld dat er een universele samenhang tussen alle dingen en verschijningsvormen aanwezig is heeft het geneeskundig denken vanuit de oude culturen bepaald.

Zo ging men er bijvoorbeeld vanuit dat er een belangrijke relatie bestaat tussen het pasgeboren kind en de nageboorte. Men moest de nageboorte zorgvuldig begraven. Wanneer een hond of een kat haar op zouden eten zou het kind door boosaardige invloeden getroffen worden. Wanneer iemand (bijvoorbeeld de vroedvrouw) de nageboorte mee zou nemen zou zij daarmee de macht krijgen het kind ten kwade te kunnen beïnvloeden.

Dezelfde beïnvloeding kon gebeuren wanneer iemand beschikte over andermans urine, ontlasting, bloed, haar, nagels of andere lichaamsdelen.


Hippocrates en Paracelsus maakten meermaals gebruik van de zogenaamde drekapotheek. Varkensontlasting werd aanbevolen voor uitwendig gebruik bij abortus en baarmoederbloedingen, paardenmest werkte goed tegen hysterie en buikklachten. Om gonorroe (druiper) en pest te genezen dronk men zijn eigen urine. Vanuit andere culturen waren ontlasting en urine, magische demonenwerende middelen. Hippocrates beschouwde urine als een middel om overtollige lichaamssappen af te voeren.


In de oudheid gingen veel mensen met familie en kinderen naar Griekse tempels, Asklepicia genaamd (geïnspireerd door de legende van de tot halfgod verheven arts Asklèpios).

Asklèpios, de Griekse god van de geneeskunde, geldt als een zoon van Apolloon en de Thessalische prinses Koranis. Hij wordt door zijn vader toevertrouwd aan de wijze Centaur Cheiroon, die hem in de geneeskunst onderwijst. Centauren waren in de antieke wereld natuurdemonen, paarden met een bovenlichaam en het hoofd van een man. Hiermee kunnen we de versmelting doorschouwen van de dierlijke verschijningsvorm van mens en dier, paard en man. In de hoogste fijnstoffelijke vormen zien we dan de spirituele wijze Centaur cheroon verschijnen. Op de bruiloft van koning Pirithous van het volk der Lapithen vergrijpen de lagere centaurs zich aan de vrouwen, waarna ze bij een bloedige strijd (de zogenaamde centauromachie) worden verdreven. In de Griekse mythen bevolken de centaurs het paardenrijk in Thessalië in Noord-Griekenland.

Scènes uit de centaurenstrijd zijn weergegeven op de westfries van de Hèphaistos-tempel te Athene op de Apolloon-tempel te Bassae en de Zeus-tempel in Olympia.

In deze mythen zien we meermaals animistische stromingen opleven. Animisme is het oeroude wereldverbreide geloof dat alle natuurlijke verschijningsvormen zoals heuvels, bergen, bomen, bronnen en rivieren, hun eigen geest bezitten. De naam is afkomstig van het Latijnse animus; leven, ziel, geest. Ook de mens wordt voortdurend begeestert en beïnvloedt door hogere en lagere onzichtbare wezens die we met helderziende ogen kunnen waarnemen, maar uiteindelijk, tot in de ware essentie, is alles terug te voeren naar verschillende vormen van energie. Zo zien we dan in onze eigen verbeeldende vermogens hoe Asklèpios zulk een  goede leerling wordt, dat hij niet alleen zieken kan genezen, maar ook de doden weer tot leven kan wekken. Zeus die hierop afgunstig is, doodt hem met zijn bliksem. Oorspronkelijk is Asklèpios een Thessalische heros (halfgod) of vorst van Tricca, wiens zonen artsen waren in het Griekse leger voor Troje. Tegen het einde van de 6de eeuw v.Chr. wordt  zijn verering overgebracht naar Epidauros in Argolis en later stijgt zijn reputatie als genezer tot ongekende hoogten. Begin 4de eeuw v.Chr. wordt te Epidauros een Asklèpios-tempel gebouwd.

Op deze gewijde plaatsen voltrok zich een groot deel van het maatschappelijke leven (toneel, sport, feesten, rituelen enzovoort).

Ook voor de behandeling van zieken was er plaats in deze tempel. Hierbij werden de zieken toegelaten tot een open, overdekte ruimte (abaton) die heilige slangen herbergde. Deze slangen werden vereerd als levende symbolen voor de spirituele wedergeboorte van de mens, en ze werden beschermd door ingewijden en priesters. De ingewijde werd een ‘geestelijke slangenmens’ genoemd, naar de chakrasymboliek als werelden van bewust-zijn in de mens en de fijnstoffelijke slangenenergie, ‘kundalini’ genaamd.

Voordat de zieken deze ruimte mochten betreden werden ze gezuiverd met geheimzinnige rituelen, vasten, geslachtelijke onthouding , baden, zalvingen en bewierookt met verschillende kruiden. Bidden en zingen was noodzakelijk. Na deze voorbereidingen werden de mensen naar het abaton gebracht waar ze tijdens de slaap, bedwelmd door welriekende geuren en trance opwekkende muziek, door goddelijke openbaring te horen kregen welke geneesmiddelen ze moesten aanwenden om beter te worden. Het was telkens een magisch en mystiek gebeuren.. De priesters traden daarbij op als artsen en bemiddelaars tussen het goddelijke en de zieke mens. Na de slaap konden de priesters inwijdingen of verhelderingen geven.


In de gehele antieke wereld ontstaan honderden Asklèpicia. Bekend is het heiligdom (sinds 1902 opgegraven en deels gereconstrueerd) op het eiland Kos omdat hier de geneeskunst naar de school van Hippocrates op wetenschappelijke wijze werd beoefend door artsen (de zogenaamd Asklèpiaden). Ook op de Atheense Akropolis zijn resten te zien van een Asklèpicion uit de 4de eeuw v.Chr.. Voor de Egyptenaren is Asklèpios hun Serapis. Asklèpios wordt afgebeeld leunend op een staf waar zich een slang omheen kronkelt. De slagensymboliek is weer overduidelijk. Het hiervan afgeleide asclaapteken is het internationale symbool voor de medische beroepen.

We willen onze cultuurgeschiedkundige beschouwingen afronden met de Indische geneeskunde. De oudste bewijzen hiervan dateren van 1500 tot 1400 v.Chr.. Het zijn de vier heilige boeken, geschreven in Sanskriet, de zogenaamde Vedas=kennis, die beschouwd werden als goddelijke openbaringen. Deze worden nog steeds gebruikt als leerboeken.Volgens de Ayurvedische geneeskunde en levenswijze worden alle levende wezens, alsook alle menselijke wezens, geboren in een staat van spiritueel en lichamelijk evenwicht. Nochtans kunnen sommige menselijke incarnaties allerlei storingen en stoornissen meebrengen uit hun vorige levens. De eenheid van lichaam, psyche en geest is voor de Ayurveda – zoals voor vele Oosterse geneeswijzen en natuurlijke geneeskunst (holistische) het uitganspunt. In de Ayurvedische geneeskunde worden verschillende leefwijzen en behandelingsmethoden gebruikt en samengebracht; voeding, kruiden en mineralen, aroma’s, kleuren, de verschillende vormen van Yoga (kundalini-yoga, tantra en yoga, hatha-yoga, karma bhakti-yoga, japa-yoga, jnana-yoga, raja-yoga, samadhi-yoga, enzovoort). Vooral de zuivere spirituele levenswijze wordt zoveel mogelijk nagestreeft.

In de Ayurvedische geneeskunst herkennen we de drie basisprincipes, namelijk; Vata, bestaande uit lucht (vayu) en ether (akash), Pittha, bestaande uit vuur (tejas) en water (jala), Kapha, bestaande uit water (jala) en aarde (prithivi).

De energievelden werken ook doorheen de zeven chakra’s in de mens, deze zijn fijnstoffelijke bronnen van energie en tevens lotussen of bewustzijnscentra in de aura of het energetisch lichaam van de mens.

Onze constitutie is te verdelen in 7 typen: vata, pittha, kapha, vata-pittha, pittha-kapha, vata-kapha en vata-pittha-kapha.

De oude filosofische beschouwingen in de Ayurveda berusten dus op de leer van de vijf elementen; ether (akash) of keelchakra, lucht (vaya) of hartchakra, vuur (tejs) of manipurachakra in de buikholte, water (jala) of svadisthana chakra middenin de sexuele organen, en aarde (prihivi) of muladhara chakra genoemd.

Deze gehele aloude kennis omvat dus de zuivering van het lichaam, en de evenwichtige relatie tussen het lichaam, de ziel, de geest en de kosmos.


Keizer Ashoka (273-232 v.Chr.) van de Mauryadynastie stichtte het eerste Indische imperium en ging tenslotte over tot het Boeddhisme. Hij inspireerde en bevorderde de schone kunsten en wetenschappen en liet talrijke edikten na, die in de rotsen werden uitgehouwen. De koning liet overal ziekenhuizen bouwen voor mens en dier. De befaamde Ashoka-zuil laat een zeer sterke symbolische kracht zien; de leeuw is de weerspiegeling van natuurlijke kracht, het rad op een lotusbloem symboliseert de continuïteit van het leven (ook wel het rad van het Karma genoemd).


Vanuit deze oude natuurgeneeswijzen, komen we als vanzelf bij de kruidengeneeskunde, zoals deze vandaag de dag wordt beoefent en ervaren. Eén van de vele wonderbaarlijke geneeskruiden is bijvoorbeeld het Sint-Janskruid, (Hypericum Perforatum).

Men vermoedt dat de Latijnse naam “Hypericum” kan afgeleid zijn van het Griekse woord “hyper” = boven en “eikon” = beeld of voorstelling. Perforatum verwijst dan naar; met gaatjes, wat slaat op de blaadjes die vol zitten met doorzichtige oliekliertjes.

De naam Sint-Janskruid gaat over de bloeidatum, eind juni, omstreeks Sint Jan (24 juni). De versgeplukte plant, of de gedroogde, wordt gebruikt voor de medicinale doeleinden. Daarbij bereidt men de gehele plant samen met de wortel. De werkzame stoffen zijn dan; etherische olie, looistoffen, hyperosida (gele kleurstof), hypericine (rode kleurstof = hypericum rood).

Sint-Janskruid werd in de loop der tijden uitvoerig beschreven en door vele beroemde plantkundigen geprezen, zoals bijvoorbeeld; Hippocrates, Paracelsus en de vele kruidenartsen uit de 16de en 17de eeuw. Zo wordt vermeld: voor gebruik bij brandwonden en wonden “gehakt of gestoken zijnde”; ook in onze tijd is het nog steeds een uitstekend middel bij uitwendige en inwendige beschadigingen van het zenuwstelsel door letsels met hevige, snerpende pijn in de zenuwbanen, de gevolgen van hersenschuddingen en kneuzingen van het ruggenmerg met trekkende hoofdpijn, duizeligheid, concentratieproblemen, depressies, slaapstoornissen en verder bij verbrandingen en slecht genezende wonden.

Vooral voor de hedendaagse Westerse mens die gebukt gaat in spirituele leegte en negatieve stress, veroorzaakt door allerlei invloeden in de moderne maatschappijstructuren, gaan we nu de genezende zonnekrachten van deze wonderbaarlijke geneeskrachtige plant beschouwen. Hierbij dienen we eerst wat dieper in te gaan op de samenhangen der sympathieleer.

De sympathieleer is sterk gebaseerd op de spirituele overtuiging dat alle verschijnselen van de zichtbare wereld zijn te beschouwen als uitingen en kosmische dragers van één mystieke, hogere en bewuste kracht of samenspel van energievelden, die hun vorm, uiterlijke verschijning, eigenschappen en bij de planten en kruiden specifiek, hun giftige of genezende werkingen bepaalt.

Deze filosofische en mystieke overtuigingen vinden we terug in alle oude mysteriecultussen en spirituele scholingswegen. Vanuit deze beschouwingen bestaan er zovele betrekkingen tussen alle levende en zelfs levenloze voorwerpen. Er is dan de intuïtieve samenhang tussen alle levensvormen en verschijnselen in de natuur en de kosmos. Men gaat dan uit van de innige betrekking en beïnvloeding -sympathie- tussen mensen, dieren, planten, mineralen en planeten.

Zo kunnen we de energie van de zon doorschouwen in de met zonlicht doorstraalde gele bloemen van het Sint-Janskruid. Deze bloemen geven dan positieve met zonlicht doorstraalde opwekkende en tegelijkertijd rustgevende krachten aan de mens die deze tot zich neemt in de vorm van deze planten.

Paracelsus kende reeds de tegenwoordig wetenschappelijk bewezen antidepressieve werking van deze plant, daar zij de nodige serotonine (neurotransmitters) in de hersenen van de mens vrijmaken. Paracelsus zei dat iedere arts zou moeten weten dat God een groot arcanum in het kruid gelegd heeft, alleen vanwege de geesten en de dolle fantasieën, die de mensen doen vertwijfelen en niet door de duivel, maar van nature. Zo heeft de plant ook zijn gunstige invloeden op het hart, de lever en de nieren.


Otto Brunfels schrijft over Sint-Janskruid: door ettelijken ook Euga demonum genoemd, daarom, dat men meent, waar zulks kruid gehouden wordt, daar komt de duivel niet binnen, wil ook geen spook verblijven. Daarom berookt men in ettelijke landen de kraamvrouw daarmee, laten het echter van tevoren zegenen op de opvaartdag van onze vrouwe, en hebben ook daarmee hun tijdverdrijf.

De kruidenzegening met Maria-Hemelvaart (15 augustus) wordt nog steeds in vele parochies op rituele wijze uitgevoerd.

Ook het 15de-eeuwse handschrift Lexicon plantarum beschrijft Sint-Janskruid als een belangrijk geneeskruid en kwaadafwerende plant.

De werkzame stoffen van het Sint-Janskruid zijn dus: Hypericine, flavonaïden, etherische olie en de looistoffen. Als fytotherapie worden ze ingezet tegen psycho-vegetatieve stoornissen, depressieve stemmingen, angst en/of nerveuze onrust. In de homeopathie; Hypericum van de verse plant bij zenuwpijn, depressies en verstoringen van de vrouwelijke cyclus. Uitwendig bij wonden, verbrandingen, kwetsuren.

De in de plant voorkomende hypericine kan de huid irriteren en een verhoogde lichtgevoeligheid veroorzaken.

In de meer wetenschappelijke zin, maken de werkzame stoffen serotonine vrij in de hersenen van de mens die het Sint-Janskruid tot zich neemt.

De belangrijkste bouwstenen van de hersenen zijn de zenuwcellen of neuronen. Deze zijn onderling verbonden in complexe en diepgaande netwerken en geven informatie en energie door via chemische boodschapperstoffen, de neurotransmitters genaamd. Bij angststoornissen bijvoorbeeld zijn noradrenaline en serotonine de belangrijkste neurotransmitters.

Serotonine concentreert zich vooral in een gebied in de hersenen, iets boven de locus coeruleus, in de Raphe-kernen. Al langer was bekend dat serotonerge geneesmiddelen effectief zijn bij de bestrijding van depressie, maar recent onderzoek laat zien dat ook paniekaanvallen ermee kunnen worden bestreden. Serotonerge geneesmiddelen remmen de afbraak van serotonine in de synapsspleet (tussen de neuronen) of verhinderen de heropname van deze transmitter, waardoor de hoeveelheid serotonine toeneemt.

Sint-Janskruid als natuurlijk geneesmiddel geeft dus meer zuivere serotonine vrij in het menselijke brein op biologische wijze. In de fijnstoffelijke sferen zien we de genezende energie van de zon doorwerken in de bovenste chakra’s in de aura van de mens, waarbij de zonnevlecht nieuwe levenskracht opwekt. Deze genezende invloeden transformeren zich op biologische wijze naar melatonine in de hersenen, waardoor het gehele levensenergetisch veld rondom en doorheen de mens zich voorbereidt op een weldoende nachtelijke rust met mooie dromen.

Zo zorgt Sint-Janskruid voor levenschenkende creatieve energie in het dagelijks leven.


Een tweede wonderbaarlijke genezende en magische plant die we willen beschouwen is de Papaver Somniferum of slaapbol.

De gewone, rode klaproos mag nooit per vergissing verwisseld worden met de lila bloeiende, beroemde, gevaarlijke “broer” Papaver Somniferum, de slaapbol (Somnifer = slaapbrengend). Maar ook doodverwekkend in verband met de giftige werking, die aan de geneeskunde het belangrijke pijnstillende middel (morfine), maar ook nog een hele reeks medicamenten (zoals bijvoorbeeld, codeïne en papaverine) verschaft.

Homerus, als oude Griekse dichter, maakt in zijn Ilias (als spirituele ontdekkingsreis) al melding van het gebruik van een vergetelheidsdrank “nepenthes” geheten, waarvan wordt aangenomen dat het een opiumpreparaat geweest moet zijn. “Opium” (van het Griekse “Opion”= plantesap).

De Papaver Somniferum stilt de pijnen van het aardse leven in geest, ziel en lichaam, en opent de poorten naar andere spirituele sferen en ‘psychische onderwerelden’.

In de Griekse mythologie was de slaapbol nauw verbonden met de godinnen Demeter en Hekatè, die allebei verweven werden met de onderwereld (in de menselijke aura, het energetische energieveld, ervaren in de onderste chakra’s).

Persephonè werd door Hades, de god van de onderwereld, geschaakt en naar zijn koninkrijk gevoerd. Persephonè als Griekse godin van het dodenrijk was de dochter van Zeus en Dèmètèr. Hades nam haar mee terwijl ze als jong meisje bloemen plukte, en terwijl niemand de roof merkte, huwt hij haar. Sindsdien wordt zij door Dèmètèr gezocht en wanneer deze van de zonnegod Hèlios verneemt dat Persephonè in het dodenrijk leeft, treft zij de aarde met onvruchtbaarheid. Daarop zendt Zeus zijn gevleugelde bode Hermès naar Hades, die Persephonè naar de aarde moet zenden.

Hades laat haar gaan op voorwaarde dat zij een derde deel van het jaar in het dodenrijk zal verblijven. Persephonè, ook Korè (meisje) genoemd, werd met haar moeder in het bijzonder, vereerd in de Eleusinische mysterieën.

In haar wanhoop zou Dèmètèr slaapbol gegeten hebben om tijdelijk de slaap en vergetelheid te vinden. Zo lezen wij dit oude gedicht; Hier bevalt het mij goed, in de kring van mijn lichte gedichtjes nu de veldpapaver te vermelden, die moeder Latona treurend om de roof van haar dochter genoot, zo zegt men, zodat de verlangende vergetelheid haar borst van kommer bevrijdde.

In de tuin van Hecate, een grote tovenares en machtige doodsgodin (te vergelijken met de Indiase godin Kali) die door honden begeleid werd en dikwijls rondzwierf over de kerkhoven en begraafplaatsen, groeiden volgens de mythologie eveneens slaapbollen.

Hypnos, de god van de slaap, werd op rituele wijze rookoffers met maanzaad en opium aangeboden.

In de Indische mythologie is de Soma bekend; een drank bereid uit zuiver bronwater en alcohol, cannabis, opium en andere magische en geneeskrachtige planten, die meestal sterk verdund werden gebruikt. Ook vandaag de dag kunnen we in sommige oude hindoetempels, als ingewijde, deze drank nog tot ons nemen.

Deze Soma drank zou de spirituele onsterfelijkheid kunnen schenken. Bij het Soma-offer, het belangrijkste in de (Oudindische) medische cultus, werd het Soma-sap vermengd met melk, water, boter en meel, geofferd of aan de ingewijde als drank aangeboden. De plant wordt bewaakt in de hemel of op een hoge berg door hemelse wezens, ook Gandharva’s genoemd samen met sommige demonen. Daar werd de Soma geroofd door een adelaar, die de plant aan de god Indra gaf. Soma is ook de naam van de god van de planten en later van de maangod (die gelijkenissen vertoont met de Oud-Iraanse god Haoma).

Duizenden jaren lang  was opium een hoog gewaardeerd, zij het niet ongevaarlijk pijnstillend en bedwelmend middel en afrodisiacum. Het was vanzelfsprekend dat de slaapbol bij de magische planten behoorde. In India genoot opium dus als afrodisiacum hoog aanzien en was het kruid samen met hennep (cannabis) aan de god Sjiva gewijd. Nog steeds gebruiken sommige groepen Sadhu’s (heilige mannen) in India, opiumaftreksels, cannabis of andere magische planten om hogere bewustzijnsniveaus te bereiken vanuit hun Raja-Yoga rituelen.

Opium (van het Griekse ‘opion’ = plantensap), bevat ongeveer 25 verschillende alkaloïden en is het opgedroogde, door het krassen van de onrijpe zaaddozen verkregen, melksap. Bij het aansnijden van de onrijpe doosvruchten van de slaapbol komt er een kleverig, wit melksap naar buiten, dat onder invloed van zuurstof harsachtig opdroogt en bruin wordt. Men weet er de hoogste gehaltes aan morfine uit te winnen door de grijsgroene doosvruchten in de late ochtend in te kerven. Rond 10 uur in de ochtend is het morfinegehalte het hoogst. Het neemt daarna snel af om in de ochtend van de volgende dag weer op te lopen.

Morfine heeft vanwege het druggebruik een slechte naam gekregen. Heroïne bijvoorbeeld is een halfsyntetisch, door acetylering van morfine bereid opiumderivaat. De ‘schaduwkanten’ van de Papaver Somniferum worden dus door de mens zelf en de scheikundige onnatuurlijke stoffen, tot een gevaarlijke drug en soms ook levensbedreigend. Maar vóór deze wederopleving van het gebruik als hallucinerend middel was het één van de nuttigste pijnstillende middelen die de medische wereld ter beschikking had en nog steeds heeft. Nog steeds worden pijn lijdende mensen en terminale patiënten van hun pijnen af geholpen door het toedienen van morfine (in de vorm van pillen, zetpillen, pleisters of intraveneus).

Vroeger was het op menige plaats gebruikelijk een aftreksel van onrijpe gedroogde maanzaaddozen door de drank van kleine kinderen te mengen, zodat ze rustig sliepen. Deze ondoordachte gewoonte zou schadelijke gevolgen voor de ontwikkeling van het kind hebben gehad. Men gaf het ook aan huilende en overactieve kinderen. Daarbij gebeurden door overdosering soms ernstige ongelukken.

Het rijpe zaad bevat geen morfine. Het wordt maanzaad, blauwmaan of blauwmaanzaad genoemd. Ook in onze streken teelt men de slaapbol op grote schaal om er de olie of zaden uit te winnen. De zaden worden met brood meegebakken, dat dan maanzaadbrood heet. De olie voegt men regelmatig toe aan verven, zeep en allerlei soorten zalven.

Op bepaalde plaatsen in de wereld worden de slaapbollen grootschalig verbouwd (bijvoorbeeld in Afghanistan en in de zogenaamde (gouden driehoek’, het grensgebeid van Thailand, Birma en Laos). Het strenge opiumverbod dateert pas uit de tijd dat men synthetische opiaten kon vervaardigen.

Er zijn zovele mooie, genezende maar ook duistere doodskrachten in de Papaver Somniferum doorheen elkaar geweven.

Vanuit helderziende sferen zien we de engelachtige doorschijnende wezens die de mens verlossen uit helse pijnen. Vuurgeesten en zonne-energie doorstralen de rode bloemen. Doorheen het menselijke bloed dragen zij de verlossende krachten naar de menselijke hersenen en het zenuw-zintuigstelsel. De lichtende maansferen kunnen we ook doorschouwen met hun heldere zuiverende en koude verlokkingen naar het rijk van de geesten en overgegane mensenzielen. Zij spelen doorheen de blauw-grijze slabol, zodat de mens die de slabol tot zich heeft genomen, zijn naasten en dierbaren voor schimmen aanziet.

In meer wetenschappelijke zin kunnen we spreken over endorfine. Endorfine is de scheikundige stof (neurotransmitter), die we zelf aanmaken in onze hersenen en die ongeveer drie maal sterker en natuurlijker is (in zijn werkingen doorheen de hersenen en het zenuwstelsel) dan de werkzame stoffen die we kennen uit de slabol of Papaver Somniferum. De biochemische ‘oorzaak’ van angststoornissen wordt regelmatig in verband gebracht met de endorfines, deze endorfines hebben hun rustgevende, spanningsverlichtende en pijndempende werking.

Deze endorfines kunnen we zelf opwekken en actiever stimuleren door meditatie, creatief visualiseren, alfatraining (het opwekken van rustgevende alfagolven in de menselijke hersenen) en relaxatieoefeningen of yoga en autogene training. Bijvoorbeeld met genezende krachten van gevisualiseerde lichtenergie. Zo kunnen we de positieve energie van meditatie en de endorfines zelf ervaren in het dagelijks leven.



-Karel Meul (in liefdevolle herinnering) 


Uitgegeven in de zomer van 2008

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Deze tekst valt onder auteursrecht.

© 2025 door Hymn.Connected. Alle rechten voorbehouden.

bottom of page