Het Mystieke Leven
- HymnConnected
- 6 feb
- 101 minuten om te lezen
Het Mystieke Leven
Karma en reïncarnatie; wetten van oorzaak en gevolg.
Oorzaak is het mentale gedrag of intentie.
Gevolg is de manifestering hiervan in onze eigen levenswereld, dit van de medemens, en de positieve of negatieve energievelden die hieruit ontstaan.
Het zogenaamde “schulden betalen uit vorige levens”, is een verouderde, moralistisch-bekrompen opvatting van het begrip karma.
Zodra de mens zijn spirituele en mentale instelling zuivert en transformeert, weerspiegelt deze reiniging zich in zijn eigen aura of energieveld, evenzo in de sferen rondom zichzelf.
Wijzigt hij deze niet dan neemt hij de “op aarde verzamelde schuld”, alsook het mooie zuivere karma, dat wil zeggen zijn interpretatie van de werkelijkheid, als kenmerken van zijn persoonlijkheid, ook in volgende incarnaties mee.
De uiteindelijke verlossing, Samadhi te bereiken en te zijn, doorheen de poorten van de dood, het aardse tranendal.
Spirituele wedergeboorte, opnieuw versmelten met het grote Al. De druppel valt in de oceaan. De kosmische mens versmelt met de Bron van alle Leven.
Waar die louter volmaakte geest staat die in de oepanisjaden wordt beschreven, lichtgevend, zuiver, de wereld ondersteunend maar daarin niet werkzaam, zonder zenuwen van energie, zonder leemten van dualiteit, zonder litteken van verdeeldheid, uniek, identiek, vrij van alle verschijningsvorm van verhouding en verveelvoudiging – het zuivere Zelf van de Advaita, de niet-actieve Brahman, de transcendente stilte. En de geest die plotseling door deze poorten gaat, zonder tussenliggende overgangen, verkrijgt het gevoel van de onwerkelijkheid van de wereld en de enige werkelijkheid van de stilte die een van de meest krachtige en overtuigende ervaringen is waartoe de menselijke geest in staat is.
De wereld is een droom, en als ik droom ben ik niet van deze wereld.
Yoga
De term ‘religie’ is, volgens de overlevering, afgeleid van het Latijnse woord voor ‘binden’, nl. het herenigen van de ziel met het goddelijke principe of Essentie, de Bron van alle Leven.
Het Sanskrietwoord Yoga houdt een dergelijke eenwording in, daar het afgeleid is van de stam ‘verenigen’.
Yoga bestaat uit praktische, zorgvuldig uitgedachte methoden tot zelfontwikkeling om de hereniging van de individuele ziel met de Universele (Kosmische) Ziel tot stand te brengen.
Yoga is het vierde van de zes orthodoxe stelsels van de hindoeïstische filosofie, die alle tot doel hebben het geïncarneerde ego te verlossen uit de kringloop van geboorte- dood- wederom geboren worden.
Men noemt ze orthodox, omdat ze gebaseerd zijn op de Veda’s.
Hoe Yoga zich precies ontwikkeld heeft uit zijn oorsprong in het dal van de Indus valt moeilijk na te gaan. Enkele vormen ervan zijn wel toe te schrijven aan de voorgangers van de Ariërs, en ook worden stukken van de yogaleer in verband gebracht met wijzen uit de oudheid, zoals Yajnavalkya, die lering geeft omtrent het Zelf in de Brihad Aranyaka upanishad. Uit verre overleveringen aangaande vele rondtrekkende denkers, in de trant van de Griekse sofisten, horen we over oefeningen uit vroegere tijden, o.a. adembeheersing, langdurige perioden van tranceachtige meditatie, het zeggen van mantra’s of magische toverformules en over mystieke oefeningen, die men deed om occulte vermogens te verwerven.
De Bhagavad Gita is het grote geschrift van de Yoga, het is een onderdeel van het veel grotere werk, namelijk de Mahabharata. Hierin wordt eer bewezen aan karma-yoga (de benadering van het grote-Al door goede daden) en Jnana-yoga (de benadering van het goddelijke door kennis); beide systemen zijn van waarde voor verschillende soorten mensen. Maar er is nog een hogere vorm van Yoga, bhakti-yoga – de benadering van de Eeuwige grote Bron door persoonlijke toewijding. Maar de Godheid van de Yogateksten is slechts één van de verscheidene soorten van zielen, zij het ook de hoogste van hen allen, en meestal is hij niet het voorwerp van contemplatie bij de yogaoefeningen.
Er zijn verscheidene soorten van Yoga, die in de loop der tijd tot ongeveer zes
gereduceerd werden en zich naderhand vertakten in vele richtingen.
Daar is bijvoorbeeld mantra-yoga, dat zich bezighoudt met bezweringen en toverformules.
De zaadlettergreep bijvoorbeeld is in de hindoemystiek de krachtigste mantra, die slechts uit één lettergreep bestaat en die in een vibrerende ‘boventoon’ eindigt. Deze Aum of Om mantra wordt bezielend gezongen in de hele Oriënt en ver daarbuiten.
Dan de Kundalini-Yoga, dat zich ten doel stelt de kracht van de ‘seksualiteit’ – en vuur voor geestelijke ontwikkeling en verlossing aan te wenden. Deze vormen zijn op natuurlijke wijze verbonden met de beleving van Tantra en meditatie.
Prachtige beelden (uitgehouwen in de rotsen) zijn hiervan te zien in de tempels van Kajuraho te India.
Dharma-yoga, dat zich bezighoudt met de reddende deugden van de religieuze plichten; Kriya-yoga met zijn waarde voor o.a. het leven van alledag en de huiselijke rituelen.
Over de eventuele prioriteit van karma boven bhakti werd even fel getwist door de middeleeuwse pandits (geleerden, priesters) als dit over het ‘geloof’ van Paulus en ‘de werken’ van Jacobus door de theologen tijdens de Reformatie werd gedaan.
Raja-yoga of ‘Koninklijke-yoga’ is een zedelijke en geestelijke discipline en zet methoden uiteen waardoor de meest verheven eigenschappen in de mens tot bloei kunnen komen. Raja-yoga is ook de yoga van de ajna chakra, (de voorhoofdchakra of ‘het derde oog’) zo genoemd omdat bij deze spirituele scholingswegen, vele occulte vermogens vrij kunnen komen zoals; helderziendheid, heldervoelendheid, helderwetendheid, het vermogen om uit te treden, levendige astrale reizen te maken, enzovoort.
Verreweg het meest beoefende deel van de acht trappen tellende Raja-Yoga zijn de Hatha-Yoga asana’s. Vele asana’s zijn, als het ware plastische vormen door het lichaam aangenomen, als weerspiegeling van één of andere verschijningsvorm van plant of dier of ook imaginair in de overtuiging dat de yogi, die zo’n vorm aanneemt, daardoor bezield zal worden. Er zijn asana’s die genoemd zijn naar de leeuw, de stier, de kameel, de zwaan, de schildpad, de kraanvogel, de sprinkhaan, de schorpioen, de boom, de lotus, de bliksemstraal, de boog, de ploeg en nog
vele andere. Elke asana heeft zijn speciale voordelen en het idee is dat men zich door met de verschijningsvorm, bv. plant of dier, mee te trillen daarmee vereenzelvigt; empatische intrilling.
Een eenvoudige asana bijvoorbeeld, wordt gedaan door op één voet te gaan staan, een houding die naar men meent occulte kracht opwekt. De druïdische priesters van het oude Brittannië gingen op één been staan en staken één vinger uit naar iemand die in overtreding was, als zij hun gevreesde vloek uitspraken.
De asana’s op één been bevorderen de concentratie en de doelgerichtheid. Yogi’s kunnen urenlang op één been blijven staan.
De verheven weg van de subtiele ademhaling.
Van groot belang is het vermogen om de adem echt te benutten, want de lucht die wij inademen bevat een levensessentie, die men kan laten stromen, zowel door het fysieke lichaam, als door het etherisch dubbel, het fijnstoffelijk energetische lichaam. Om zodoende de hele mens op te laden met positieve nieuw leven schenkende energie.
Deze levensessentie noemt men prana in India, de chi in China (tai chi chuan), de ki in Japan (aikido) en de ka in het oude Egypte.
In de oud-Egyptische mythologie is ka de aanduiding voor de geest en de levenskracht van een persoon en ook van de goden. Ka vormt met ba (de ziel) de onsterfelijke elementen. Die worden bij de dood gescheiden van het lichaam, maar keren daarna naar hun mummie terug. De ka als essentie van de levenskracht wordt opgevat als een beschermgeest die de dode behoedt tegen gevaren bij zijn astrale reizen of omzwervingen in de sterrenwereld of kosmos. De zonnegod Re bezit veertien ka’s. De hiëroglief voor ka zijn twee opgeheven armen met gestrekte handpalmen. Prana betekent dus ook ‘leven’ en ‘ziel’.
Als men de longen vult met een ademteug, moet het lichaam de prana eruit halen en deze door de fijnstoffelijke kanalen van het ijle lichaam stuwen.
Door de pranayama technieken kan deze prana ten volle benut worden en het lichaam transformeert zich tot een levende talisman. Heeft men het lichaam eenmaal volledig onder controle, dan is vervolgens het oefenen van de mentale vermogens aan de beurt. Het vijfde, zesde en zevende stadium van hatha yoga betreffen de geestelijke groei en nemen geleidelijk aan in moeilijkheid toe als voorbereiding op het beslissende bovengeestelijke stadium, de climax van samadhi (verlossing).
Yoga zelf wordt beschouwd als de ‘wetenschap van de contemplatie’ en wordt soms gelijkgesteld met een soort zelfhypnose, die men yoga-nidra, of yogaslaap noemt.
Het is interessant te bedenken dat de Japanse term Zen teruggaat op het Sanskrietwoord dhyana. Zen is de naam van een school van het maha-yanaboeddhisme en is gebaseerd op contemplatie en zeer bepaalde methoden om tot verlichting te komen.
Het uiteindelijke doel van yoga is de kringloop van geboorte-dood opnieuw geboren worden te doorbreken door éénwording met het Essentiële Beginsel, of dit beginsel nu een pantheïstische macht of kracht is, die door het ganse heelal verspreid is, of een persoonlijke godheid is. Yoga wordt wel eens beschreven als een soort verbod van alle geestelijke activiteit, opdat niet een enkele gedachte een rimpeling teweegbrengt op het onbewogen oppervlak van het denken. Dit doel wordt bereikt in het achtste en laatste stadium van yoga, namelijk samadhi.
Samadhi zou kunnen worden beschreven als een ‘trance-toestand’. Het is buiten het bestek en bereik van het intellect of de ratio, en hoezeer men zich ook fysiek traint, concentreert en mediteert, dit alles garandeert niet, dat iemand het zal ervaren. Het komt als de tijd er rijp voor is. Er zijn mensen die, om zo te zeggen, samadhi hebben beleefd tijdens hun eerste poging, zonder enig voorbereidend werk. Anderen is het zelfs niet gelukt dit na een leven lang van voorbereiding te ervaren.
Maar velen bereiken het door yogabeoefening. Je bent er ineens. Je bereikt die toestand en het is niet te beschrijven. Het is het nirvana van de
boeddhisten, de extase van de heiligen en de soefi’s. Het omvat vele soorten mystieke ervaringen en verheven belevenissen.
Er is een niveau in ‘het wezen der verlichting’ of samadhi, waarin de yogi zijn identiteit bewaart en vanuit zijn individuele bewustzijn het visioen ervaart van de goddelijke tegenwoordigheid, maar ook kan hij opgaan in het visioen en zijn ik en zijn identiteit verliezen en zo alle besef van zijn zelf verliezen; de vlam van het zelf wordt gedoofd. De druppel valt in de oceaan.
De Aura's en de Zeven Chakra's in de Mens
De aura wordt soms wel de ‘menselijke regenboog’ genoemd. In hetzelfde gebied spreken we ook over het astrale lichaam en het etherisch dubbel. Het astrale wordt in de esoterie en het occultisme als de matrijs of matrix van het stoffelijk of de zichtbare wereld beschouwd, een snellere en fijnstoffelijke trillingsvorm en de vormende energie en scheppingskracht van al het bestaande. Het astraal lichaam is een meta-organisme, een energielichaam of dubbel dat zijn oorsprong en groei weerspiegelt in de sterrenwereld of kosmos.
Zo wordt dit uitvoerig beschreven in het Tibetaanse dodenboek en de Akashakroniek.Bij astrale projectie wordt van het vermogen gebruik gemaakt dat men zich los kan maken van het fysieke lichaam, met behoud van het volledige waarnemingsvermogen en het bewustzijn; daarbij kan het astrale gebied worden betreden, de sfeer waarin gevoelsprocessen van levende wezens zich afspelen, alsook vele andere niveaus in de afspiegelingen van de menselijke ziel.
Deze toegangen worden beschermd door allerlei ‘wachters van de drempels’ of andere fijnstoffelijke wezens. Dit zien we bijvoorbeeld ook gebeuren in de Goddelijke komedie, wanneer Dante onder leiding van zijn inwijder, de dichter Virgilius en Beatrice, deze werelden betreedt, tot in de goddelijke essentie.
Als toegangen voor het astrale worden o.m. genoemd; meditatie, raja-yoga, kabbala, de tarot, hypnose, visioenen, dromen en drugs, ook dieptepsychologie.
Aura’s zijn lagen gekleurd licht of wervelende energievelden die door het menselijk lichaam stromen, alsook doorheen dat van dieren. Bij planten is dat ook zo, we spreken dan over het ‘wezen der planten’. Zelfs in de mineralenwereld worden aura’s uitgestraald. Helderzienden en paranormaal begaafden kunnen deze aura’s waarnemen, interpreteren en eventueel weer vervolledigen met verschillende helende rituelen, magnetisme of bewustzijnsoverdracht, al naar de graad van inwijding die men heeft bereikt.
De verschillende kleuren en tekeningen in de aura zijn een aanduiding van de emotionele, geestelijke of spirituele staat in de verschijningsvormen van de wezens die deze uitstralen.
Eén van de vele interpretatiesystemen zou dan als volgt luiden; goud voor spiritualiteit en de energie die we ontvangen van de zon en de daarbij horende hemelse wezens. Lichtblauw en violet voor inspiratie en geneeskracht, in overeenstemming met de energieën van de planeet Uranus die stromen doorheen de sahasrara chakra, (de duizendvoudige lotus op de kruin van het menselijke hoofd) en de krachtvelden van de planeet Jupiter die inwerken doorheen de ajna chakra tussen de wenkbrauwen. De ajna chakra of tweebladige lotus wordt in vele mysteriescholen ook wel ‘het derde oog’ genoemd. Roze zien we voor zuivere liefde en vriendschap die binnenstroomt vanuit de planeet Venus, doorheen onze hartchakra of anahata. Rood voor begeerte en boosheid, maar tevens ook voor ‘het nieuwe levensvuur’ dat in ons soms wordt aangewakkerd door de planeet Mars. Deze energievelden stromen dan door de manipura chakra rondom de navelstreek. Groen wordt geassocieerd met de plantenwereld, en het menselijke intellect, de ratio. Bruine en grauwe tinten staan dan voor aardse trillingen en schaduwervaringen, in de negatieve zijden voor ziekten of depressies. Een verschrompelde aura wijst naar aftakeling,
De dood zien we als een astrale poort naar de wedergeboorte aan de andere zijde, aldaar wachtende om na kosmische reizen al of niet te reïncarneren in een grofstoffelijker lichaam.
Het is een oud en wijdverbreid geloof dat wezens van grote geestelijke kracht licht uitstralen. Zowel in de Christelijke als in ernstige ziektes of de naderende dood. In andere religieuze kunsten worden goden en heiligen voorgesteld met een krans van licht, een stralenkrans. De theosoof C.W. Leadbeater heeft in zijn boek “Men Visible and Invisible” illustraties opgenomen van aura’s met verschillende kleuren en uitwerkingen. Kirliaanse fotografie bijvoorbeeld is een proces waarbij bioluminescerende patronen van levende wezens op de gevoelige plaat vastgelegd kunnen worden, uitgevonden door S.D. Kirlian, een Russisch elektrotechnicus.
Maar nu keren we terug naar de meditatie in de chakra’s. Deze worden ‘plexussen’ (knooppunten) en padma’s of ‘lotussen’ genoemd. Volgens de
hindoeïstische en Egyptische mysteriescholen zijn het punten waarop het fysieke lichaam en het astrale of ijle lichaam zijn verbonden, en die centra zijn van paranormale energie.
Het hindoeïstische occultisme kent er 88 000; gelegen op de sushumna (de middelste pijler), de ida en de pingala en de vele nadis (zenuwkanalen in het fijnstoffelijke lichaam en ook het fysieke lichaam), maar alleen ongeveer 30 zijn belangrijk genoeg gezien om een aparte benoeming te krijgen.
Er zijn zeven hoofdchakra’s, waarvan zes binnen het lichaam, met inbegrip van de muladhara of sacraal knooppunt in de bilnaad dat ‘de zetel is van leven schenkende en geborgenheid brengende gevoelens’ en de oorsprong is van verlangens op het fysieke vlak. De zevende is de sahasrara, de Lotus met de Duizend Bloembladeren, die zich ‘ongeveer vier vingerbreedtes boven de kruin van het hoofd en dus buiten het lichaam’ bevindt en waarvan gezegd wordt dat ze de uitstraling is van de hersenschors of neocortex. Doorheen deze fijnstoffelijke kruinchakra stromen hoge inspiraties bij ons mensen naar binnen in het innerlijke leven.
Nauw verwant aan hatha-yoga en ook wel beschouwd als aanvullend deel ervan, is er laya yoga, gewijd aan het ijle of astrale lichaam. Zoals we gezien hebben raken het fysieke en het ijle lichaam elkaar op bepaalde punten die men de chakra’s noemt of ‘radaren, lotussen, plexussen’.
Het zijn occulte zenuwknopen, krachtsmiddelpunten en vooral ‘werelden van bewustzijn en hun bijbehorende verschijningsvormen voor de mediterende yogi.
Gewoonlijk, bij de meeste Westerse mensen, zijn alle chakra’s ten dele latent, maar het activeren van de chakra’s, ze tot leven wekken als het ware, maakt deel uit van de laya yoga.
Alle hoofdchakra’s, zeven dus, zijn gelegen bij de wervelkolom, waarbinnen zich een uiterst belangrijk ijl kanaal bevindt, sushumna genaamd. Links en rechts daarvan lopen twee ijle hulpkanalen, de pingala nadi en de ida nadi.
In de normale toestand blijft het middelste kanaal gesloten en zijn de twee zijkanalen open.
De muladhara chakra helemaal onder aan de wervelkolom is de zetel van wat kundalini genoemd wordt, een fijnstoffelijk centrum van ‘seks en vuur’, en beschouwd als de verblijfplaats van shiva’s gemalin Shakti.
In Tantra, de mystieke leer waarbij de sexuele energie wordt gesublimeerd om extatische ervaringen te beleven, worden de twee energievelden zoals; zon en maan, zonnegod Sol en maangodin Luna, yang en yin, hemel en aarde, man en vrouw, tot één energieveld samengesmolten, verenigt als het ware, om zodoende de hoogste gelukzaligheid te ervaren.
Figuurlijk gesproken wordt kundalini vergeleken met een slang, die opgerold ligt te slapen onder aan de wervelkolom. In de mythologie zien we dit symbool als de auroboros, de slang die in zijn eigen staart bijt. Haar welhaast onmerkbare ademhaling stuurt een lichte trilling door de chakra’s, maar overigens is het hele stelsel van chakra’s in rust.
Het wekken en zuiveren van chakra’s is het doel van de kundalini yoga en het hele proces begint aan de muladhara, (wortelchakra). De kunst om kundalini te leren wekken is een langdurig en moeizaam proces, waarbij men tevens in de leer is bij een ingewijde, die deze ervaringen door en door kent. Vele lichamelijke en geestelijke oefeningen zijn nodig; o.a. de asana’s (lichaamshoudingen), mudra’s (handgebaren), pranayama (adembeheersing), mandala’s (mystieke diagrammen) en mantra’s (magische spreuken). Maar vooral als ‘de gouden middenweg’, het pad der voortdurende meditatie bewandelen. Het oefenen van twee soorten ademhaling of wind is een eerste voor volmaking.
De ene soort wind ontstaat in het fijnstoffelijke lichaam en de andere in het fysieke, de ene beweegt neerwaarts, de andere naar omhoog langs de wervelkolom. Op een bepaald ogenblik komen de luchtstromen met elkaar in botsing en de volle kracht ervan wordt op de sluimerende kundalini gericht. Dit heeft tot gevolg dat de twee zijkanalen in de ruggengraat zich sluiten en dat de sushumna of het middelste kanaal zich ontsluit, waardoor zich een geheimzinnig proces openbaart. Dit alles wordt gedragen door de grote levensenergie, prana.
Prana is de kosmische levensadem voor de Hindoe, zoals de chi de levenskracht is voor de Chinese mens en ki voor de Japanse man of vrouw.
Dit zien we bijvoorbeeld in; Tai Chi Chuan of Aikido. De gewekte kundalini begint te trillen, ontrolt zichzelf en begint haar tocht omhoog, waarbij ze iedere chakra in het midden doorboort en maakt dat deze haar bloembladen ontsluit. Elke chakra werkt, als ze zich opent, mee aan het wekken van een bepaald occult vermogen en zo komt de yogi geleidelijk aan tot verlichting of samadhi, in Tantra ook wel het spirituele orgasme genoemd. Men gelooft in de oude tradities, dat er geen vooruitgang mogelijk is met de gewone yogamethoden voorbij het voorhoofdchakra. Vanaf dat punt zijn er technieken en inwijdingen nodig van een hogere esoterische orde, voordat de kundalini naar sahasrara kan omhoog gaan. Het samenkomen en verenigen van kundalini en sahasrara is het allerhoogste moment, want dan verenigen zich de god en de godin , en de yogi in wie zich deze mystieke belevenis voltrekt, heeft deel aan de onsterfelijke gelukzaligheid van de goddelijke éénwording, ook wel omschreven als sat/chit/ananda of gelukzaligheid (Ananda-loka). Ananda is de hoogste waarheid, de essentie van het Zijn.

mantras en sanskriet symbolen
De Esoterische Levenswijze en Magie ten Dienste van de Mystiek
Magie heeft de kracht dingen die niet toegankelijk zijn voor het menselijk verstand, te ervaren en te doorgronden. Want magie is een grote geheime wijsheid, het verstand echter, een grote algemene dwaasheid.
Paracelsus (1493-1541) Paracelsus – Theoprastus van Hogeyheim studeerde medicijnen aan Italiaanse hogescholen en leidde daarna een onregelmatig zwervers bestaan. Hij reisde tot aan het Oosten (de Oriënt). Van 1526-1528 was hij hoogleraar in de medicijnen aan de universiteit van Bazel. Hij wordt de ‘vader van de scheikunde’ genoemd, omdat hij het distilleren en sublimeren van geneesmiddelen introduceerde. Aan de wereld liet hij zijn ongelooflijke kennis na in 400 schrifturen, waarvan de meeste in het Duits waren geschreven. Die zijn nu in 14 delen in de beroemde Sudhoff Verzamelde Uitgave in de oorspronkelijke tekst bewaard gebleven.
Magie is de traditionele wetenschap van de geheimen der natuur, die tot ons is gekomen via de magiërs. Door deze wetenschap wordt de ingewijde met een soort betrekkelijke almacht bekleed en kan hij bovenmenselijk handelen – dat wil zeggen op een manier die de normale vermogens van de mens te boven gaan.
Eliphas Lévi (1810-1875) Alphonse Louis Constant (pseudoniem Lévi Eliphas) was één van de vooraanstaande figuren van de Franse herleving van het occultisme in de 19e eeuw, wiens boeken over magie nog steeds hun invloed in brede kring doen voelen, zowel in Frankrijk als elders. Hij werd ingeschreven aan het seminarie van Saint-Sulpice om tot priester opgeleid te worden. Maar hij gaf dit voornemen op voordat hij zijn laatste (en bindende) gelofte aflegde. Het speelde nog door zijn hoofd om zich toch nog tot geestelijke te laten wijden, maar zag er tenslotte in 1844 van af.
Zijn eerste verhandeling over magie was ‘Le Dogme de la Magie’. Zijn occulte mentor was de Poolse wiskundige en occultist Hoene-Wrónski. Tijdens zijn eerste bezoek aan Engeland riep hij in een huis in Londen magisch de oude
Griekse wonderdoener Apollonicus van Tyanna op.
Na zijn dood werden zijn boeken de bron van inspiratie voor een nieuwe generatie occultisten, waaronder de voorzitters van de Franse kabbalistische orde van het Rose-Croix (Rozekruisers).
De drang in de mens om onzichtbare krachten te doorgronden en te beheersen is één der rode draden in de geschiedenis, zoals we zien in verschillende systemen van godsdienst, wetenschap en filosofie.
De esotericus onderkent als fundamentele benaderingswijze de wereld van energieën, die achter alle gebeurtenissen in de wereld van verschijnselen en de menselijke evolutie schuilgaat; deze energieën bewegen en werken onder de Wet van Oorzaak en Gevolg.
“Want de verbeelding verandert uit eigen beweging en overeenkomstig de aard en de driften eerst en vooral het fysieke uiterlijk door het innerlijke gebeuren te wijzigen en door de geest omhoog of omlaag, naar binnen of naar buiten te bewegen.”
Agrippa (1486-± 1535)
Agrippa, wiens werkelijke naam Heinrich Cornelius luidde, was een onfortuinlijk genie van meer dan eigentijdse faam. Hij bezocht de universiteit van Keulen, waar hij de Neoplatonici, in het bijzonder het werk van Proclus, bestudeerde en waar hij de kabbala ontdekte.
Uit deze twee bronnen distilleerde Agrippa het thema dat zijn levenswerk gestalte zou geven – de mogelijkheid van éénwording van het menselijk bewustzijn met het Ene dat in het centrum van alle dingen is. Na zijn zwerftocht door Europa vestigde hij zich enige tijd in Dôle in Frankrijk. Daar werd hij een gezien lector in de kabbalistiek en ontving er de graad van doctor in de godsgeleerdheid.
In Dôle, als 24-jarige, schreef Agrippa het meersterwerk over de magie, waardoor hij het bekendst is gebleven. Over de filosofie van het occulte is een driedelige verhandeling die zelfs nu nog wordt beschouwd als één der belangrijkste teksten over het onderwerp. De verhalen rond Agrippa zijn bijna Faustisch. Later in zijn leven keerde Agrippa zich van de magie af en begon aan theologische studies.
De student in esoteriek dient te begrijpen dat hij een samenstelling van geërfde en bepaalde krachten is, genetisch, cultureel en spiritueel, alsmede een tegenwerkende kracht zonder beginsel, het stoffelijk lichaam. Hij is gevoelig voor, en wordt zich steeds meer bewust van energieën die verborgen krachten en verschijnselen doordringen. Dit vraagt vele inwijdingen en het meesterschap hierover. Bovendien dient hij onderscheid te maken tussen zuiver stoffelijke energie, die automatisch reageert op andere innerlijke energievelden en matrixen, en de energieën van de emotionele en mentale gebieden van het bewustzijn, het onderbewuste, en te kunnen binnentreden in het boven-bewustzijn.
Gebeurtenissen, omstandigheden, voorvallen en stoffelijke verschijnselen van iedere soort zijn de vele symbolen van wat er in de innerlijke werelden gebeurt en deze werelden betreedt de esotericus ten einde zijn waarneming te vervolmaken. Alles wat bestaat is, volgens de esotericus, in werkelijkheid geest in openbaring. Dit zien we bij de ingewijden in alle mysteriescholen en gewijde mysterieën en cultussen in de oudheid en tegenwoordig over de hele wereld gebeuren.
Zo was het ook bij de oude Griekse filosofen Socrates en Plato.
Socrates (469-399 B.C.)
Socrates heeft geheime inwijdingen aan zijn leerling Plato doorgegeven. Toen het orakel van Delphi Socrates de wijste man in Griekenland noemde, begon hij anderen met een reputatie van wijsheid te ondervragen en hun pretenties aan de kaak te stellen. En dan waren er zijn heftige kritieken op de democratie van die tijd. Hoe kon het gebeuren dat Athena, het eerste bolwerk van de democratie, haar eigen principes geweld aandeed door een filosoof te veroordelen om zijn non-conformistische opvattingen en leerstellingen.
Socrates stierf door de gifbeker, met een drank uit gevlekte scheerling. Zijn laatste uren zijn aan ons bekend door de dialoog “Phaedon” van zijn leerling Plato. De gifdrank was bereid uit de onrijpe vruchten van de gevlekte scheerling (conium maculatum). Het gif veroorzaakt de verlamming van de skeletspieren en tenslotte van het ademhalings-centrum, waardoor de dood plotseling intreedt. Meestal blijft het bewustzijn tot het allerlaatste intact. Socrates beleefde zijn laatste levensjaren in zijn villa in Ephesus.
Plato (426-347 B.C.)
Plato was geïnspireerd door de leringen van Socrates. Contact met de pythagoreeërs in Magna Graecia toonde hem dat wij in de meetkunde met stellingen te maken hebben die nooit meer dan bij benadering waar zijn wat betreft de zichtbare wereld, maar absoluut en onveranderlijk waar wat betreft de driehoeken en cirkels die wij al denkend kunnen aanschouwen. Zo kwam hij tot zijn theorie der Vormen (of Ideeën). In de republiek vergelijkt hij de mensheid met gevangenen in een ondergrondse grot, die verdwaast naar de schaduwen op de muren kijken.
De filosoof is de man die zichzelf bevrijdt en zo in het daglicht komt. Eerst wordt hij verblindt door de glans, maar langzamerhand raken zijn ogen gewend aan het daglicht en ziet hij voorwerpen, geen schaduwen, en hij kent de schaduwen voor wat ze zijn. Als hij dan in de grot terugkeert en de gevangenen vertelt dat zij in een wereld van illusies leven, geloven zij hem niet en hij wordt uitgelachen. Maar ondanks alles teruggaan naar het licht moet hij. De ziel die de Vormen kent, moet zelf onsterfelijk zijn aangezien deze zo eeuwig zijn en slechts gelijken hun gelijken kunnen herkennen.
Plato bracht in Meno en Phaeda een doctrine van de overpeinzing of herinnering naar voren. De ziel heeft de Vormen voor de geboorte gekend, ‘maar onze geboorte is slechts een slaap en een vergeten’ en materiële voorwerpen kunnen ons dienen als herinnering aan eeuwige waarheden. Plato nam van de pythagoreeërs de doctrine van zielsverhuizing en reïncarnatie over.
Hij zette de onsterfelijkheid van de ziel in mythische vorm uiteen aan het einde van Phaeda en De republiek. Maar de ziel heeft zelf een redelijk en een niet redelijk element, en het schijnt dat uiteindelijk alleen de redelijke ziel overleeft. Het is merkwaardig dat in de theosofische vereniging en de antroposofie vanuit het karmaonderzoek Kuthumi als de geestelijke inspirator wordt beschouwd als de reïncarnatie van Pythagoras zelf. Terwijl we hier dan spreken in de tijdsperiode van de twintigste eeuw. Het streven van de ziel naar hogere ervaringen wordt Eros of Liefde genoemd. Plato geeft er een verhandeling over in Phaedrus en Het Symposium, (over de platonische liefde dus). In dit laatste boek is de uiteindelijke visie die van de schoonheid.
Hieruit een boeiende passage; ‘Wie zich tot zover op het gebied der liefde heeft laten voeren door zijn geleider, schouwend op zijn tocht al het schone, het ene na het andere in de juiste rangorde, die zal eindelijk, Eros laatste inwijding nabij, plotseling in volle helderheid een schoonheid van wonderbaarlijke aard aanschouwen… die allereerst eeuwig is en noch ontstaat, noch vergaat, noch groeit, noch uitbloeit, verder niet deels schoon, deels onschoon, niet nu eens wel schoon, dan weer niet of naast het ene schoon, naast het ander onschoon en ook niet hier schoon en elders onschoon. En ook zal de schoonheid hem niet verschijnen als een gelaat of als handen of als iets anders van een lichaam, evenmin als een bepaalde stelregel af een bepaalde wetenschap en ook niet ergens in een bepaalde zijnsvorm, bijvoorbeeld in een levend wezen hetzij op aarde, hetzij in de hemel of in iets anders, nee, zelf op zichzelf, met zichzelf steeds meervoudig, terwijl alle andere schoonheidsvormen daaraan deel hebben op een wijze, die bij benadering aldus is te beschrijven. Terwijl alle andere vormen van schoonheid ontstaan en vergaan, neemt zij in geen enkel opzicht toe of af, noch is zij gevoelig voor enige invloed. … Acht u dit een minderwaardig bestaan, het leven van zulk een man die steeds daarheen zijn blikken richt en die heerlijke schoonheid steeds met het daarvoor bestemde orgaan (de geest) aanschouwt en altijd daar in opgaat? Of beseft u niet dat het alleen daar hem te beurt zal vallen – dus alleen in de aanschouwing van het schone met het enige oog, waarmee het is te aanschouwen (derde oog of voorhoofdchakra) – om voort te brengen, maar dan geen schijnbeelden van waarden – hij is immers niet met een schijnbeeld in beroering – maar echte, omdat hij in beroering is met de waarheid. En dat het hem, die ware deugd heeft voortgebracht en opgekweekt, beschoren is de welgevalligheid der goden te verwerven en, zo iemand, zeker hij, onsterfelijk wordt? (Symposium 210 E-212 A)
Zeer duidelijke parallellen van soortgelijke ervaringen kunnen we ook aantreffen in het werk van Dante in de Goddelijke Komedie. Hierin is de geleidster of geliefde ingewijde natuurlijk Beatrice. Merkwaardig ook wanneer we beschouwen dat Dante in de middeleeuwse tijd, Beatrice slechts enkele malen had gezien als toeschouwster in zijn sociale leven.
In Theaetetus (176 A-B) schreef Plato dat wij de aarde wegens haar
onvolkomenheden, zo snel mogelijk moesten trachten te ontsnappen naar de plaats waar de goden en godinnen wonen. Ontsnappen betekent rechtschapenheid en vroomheid te combineren met wijsheid. Dit begrip van ‘aan God gelijk zijn’ is in vele mysteriescholen en esoterische religies terug te vinden. Men spreekt dan over de androgyne God-Mens. De goddelijke mens leeft in de hoogste vormen van bewustzijn en vervult zijn aardse ‘verplichtingen’ met vreugde en toewijding.
Plato’s meest invloedrijke werk op het daarna volgend religieus denken was Timaeus, een soort scheppingslied. De goddelijke Vakman is goed en wenst dat alle dingen hem gelijk zijn. Dus brengt hij orde uit de chaos tevoorschijn en fabriceert een wereldziel, ook de anima mundus genoemd; zodoende is de kosmos een levend schepsel dat begiftigd is met levende wezens en intelligentie. Deze kosmische filosofieën klinken sterk verwant aan de inspiraties van de Vrijmetselarij met de grote Bouwmeester en het scheppende werk in de materie. Deze wortels vinden we ook terug in de oude Egyptische zonnemysterieën. Het materiële heelal houdt vuur en aarde in om zichtbaar en tastbaar te worden, en de andere elementen om er verhouding aan te geven. De Vader en de Kosmische godin (uit de Tantramystiek) scheppen de goddelijke hemellichamen, de zichtbare goden en godinnen, en vertrouwen hen toe het sterfelijk deel van de mens te scheppen, zelf scheppen zij, van wat overgebleven is van de schepping der wereldziel, zoveel zielen als er sterren zijn.
Fysieke voorwerpen worden door de indruk van Vormen op de materie gemaakt, binnen de voedingsbodem van de ruimte. Het vitale aspect van de Timaens-kosmologie is dat de ziel de werelden van Zijn en Worden overbrugt.
Plato stond met zijn overeenkomstige ideeën eigenlijk aan de wortel van bijna de gehele westerse mystieke filosofie. De Esoterische Mens en het Mystieke Licht
De oorsprong van de lichtmystiek is gedeeltelijk traditioneel en gedeeltelijk afkomstig uit onmiddellijke meditatieve ervaring. De beeldspraak is sterk in de Bijbel, en eveneens sterk in vele geschriften uit het oostelijk Middellandse zeegebied. Zij is machtig in Perzië in samenhang met de gâtâ’s van Zarathoestra en in de oorlog tussen Licht en Duister, zoals we kunnen doorschouwen in het Luciferische verleden en de Ahrimanische toekomst.
Ook in alle astrologische religies die zich richten op zon, maan en sterren, in Egypte met de verheerlijking van Ra en de Aten, in de hellenistische mysteriën waar de verlichting kan worden uitgedrukt in een gloed vol van licht, of in de bevrijding van de geïnitieerde van een blinddoek in het licht.
Mystieke ervaringen worden doorschenen met licht of lichtgevende verschijningen.
Moeder Isabel Daurelle zegt: “Het licht dat mijn ziel gevuld heeft, is niet uit boeken gekomen, maar van de Heilige Geest.” Hildegarde von Bingen biedt een bijzonder goed voorbeeld aan. Zij was een zieneres die al haar visioenen door een duizelingwekkend licht zag. “Vanaf mijn kinderjaren” zegt zij “heb ik altijd in mijn geest dit licht gezien… stralender dan de Zon.” Zij noemt God Lux vivens, levend Licht en de werkelijkheid noemt zij; Wolk van het levende Licht. Haar visioenen van de Zelus Dei, de Vuurgloed van God, combineert stralend licht met heftige en schrikwekkende bewegingen. Zij beschrijft de vallende engelen: “Ik zag een grote ster, prachtig en luisterrijk, en daarbij een overstelpende hoeveelheid vallende vonken die de ether naar het Zuiden volgden en soms aanschouw ik binnen het licht (van de zichtbare wereld) een ander licht dat ik het ‘levend licht zelf’ noem.”.
Voor sommige mystici schijnt het licht de essentie van hun ervaringen te zijn.
Het allerhoogste wezen te ervaren als Licht werkt op natuurlijke wijze zeer bevrijdend en transformeert het algehele bewustzijn. “Wat is God?” vroeg Bernardus. “Ik kan geen beter antwoord bedenken dat: “Hij die is”.”. Het is moeilijk te zien hoe het mogelijk is zinvolle verklaringen af te leggen over het Uiteindelijke, maar vele mystici beschrijven God als oneindig, eeuwig, Eerste Oorzaak, Bron, de Ene, almachtig, alwetend, alomvattend, alomtegenwoordig, goedheid en mededogen. Typische beelden voor God zijn Koning, Vader (of soms Vader en Moeder), Schepper of Bouwmeester en (in de mystieke ervaringen), Bruid of Bruidegom, en in onpersoonlijke beelden Vuur en Licht.
Twee belangrijke ervaringsbeginselen van de mystieke religies zijn die van God als Liefde (de stuwende kracht van de Liefde en als het Universele Zelf).
Niet alle mystici verbinden hun mystieke ervaringen aan God. Het Boeddhisme is een mystieke religie zonder een persoonlijke God. Sommige natuurmystici zijn op zijn minst vaag in hun taalgebruik. Sommigen geloven niet in een God, hoewel zijn spreken over ‘het onuitsprekelijk bestaan, oneindig hoger dan het aardse leven en toch alles doordringend’. Dit is ongebruikelijk, maar het toont aan dat de mystiek niet onverenigbaar met atheïsme hoeft te zijn.
Maar nu terug naar de Westerse vormen van bewustzijnsverruiming. Voor Augustinus is het doel van contemplatie een soort geestelijk contact met onveranderlijk licht. Voor Angela da Foligno scheen het sacrament helderder dan de zon.
Toen Sadhoe Soendar Singh tot het Christendom bekeerd werd, dacht hij dat de kamer in brand stond.
Indiase mystieke filosofie bedient zich vaak van het licht als de manifestatie van het zuivere Zijn.
De Bridhadaranyaka Oepanisjad heeft een symbolische vergelijking; “Leid mij uit het onwerkelijke tot het werkelijke, leid mij uit de duisternis tot het licht, leid mij uit de dood tot de onsterfelijkheid”. En de Chandogya Oepanisjad bevestigt dat dit licht, dat in de hoogste werelden schijnt waarboven geen hogere zijn, het zelfde licht is dat schijnt binnenin het hart van de mens. Krisjna verschijnt voor Arjoena in de Bhagavad Gita als de gelijktijdige uitstraling van een duizendtal zonnen, oplaaiend als vuur en volkomen verblindend. In de Mahabharata verschijnt Visjnoe in een flits van weerlicht, zo helder als het licht van duizend zonnen, en er wordt gezegd dat ‘door het licht te doordringen stervelingen bedreven in Yoga de allerlaatste verlossing of Mahasamadhi bereiken. Zo aanschouwt ook de Boeddha op het moment van zijn verlichting het Zuivere Heldere Licht van de Universele leegte, kleurloos, zonder smet of schaduw, het licht van de ochtendhemel, en dit is het symbool van het boeddhaschap. In het algemeen is het de bedoeling van de mystiek om het Zuivere superkosmische Licht binnen het hart te verwezenlijken. Zo wordt het menselijk lichaam dan de symbolische graal of beker, en de spirituele mens gevuld met de allerhoogste vormen van bewustzijn, versmelt met de Bron van alle Leven.
In de leer der fijnstoffelijke lichamen en de aura met de zeven chakra’s zien we het spirituele hart aan de rechterzijde in de menselijke uitstraling.
Het is een zeker teken van de openbaring van de allerzuiverste werkelijkheid, dat men hierin kijkt en tenslotte verdwijnt en oplost, … .
Iemand die het Licht bereikt en zich daarin herkent, bereikt een manier van transcendent Zijn die het bereik van het voorstellingsvermogen ver te boven gaat.
In de Islam, in het verslag van het zaligmakende visioen door al-Arabi ( †1240) doordringt het Visioen de uitverkorene met goddelijk licht, dat hun wezen zelf vervult, en van hen uitstraalt, als door spiegels weerkaatst. Het directe licht van het visioen is voor hen te groot om van te genieten, maar in het weerkaatste licht scheppen zij vreugde. In een soort stadium van de mystieke reis verschijnen bijvoorbeeld zeven gekleurde lichten voor het innerlijke of symbolische derde oog, en in de diepste ervaring… ‘gaan de lichten en de vuren van de dhikr nooit uit, en de herinneringen doven nooit’.
Onder de Eskimo-sjamanen is helderziendheid het resultaat van qaumeneq, wat ‘weerlicht’ of ‘verlichting’ betekent. Na de ‘sjamanen-ziekte’ bereikt men een geheimzinnig licht dat de sjamaan plotseling in zijn lichaam voelt, binnen zijn hoofd, binnen de hersenen, in de voorhoofdchakra uitstralend, dat hem in staat stelt zowel letterlijk als figuurlijk in het donker te zien, want hij kan nu, zelfs met open of gesloten ogen, door het duister heen zien en dingen en komende gebeurtenissen aanschouwen die voor anderen verborgen zijn. Met de ervaring van het licht gaat een gevoel van omhoogstijgen, ver kunnen zien, helderziendheid, het waarnemen van onzichtbare entiteiten en voorkennis van de toekomst samen. Er bestaan hier interessante overeenkomsten met de inwijdingen van de Australische medicijnmannen, die door hun rituele dood gaan, en gevuld worden met gematerialiseerd licht in de vorm van bergkristallen; als zij in het leven terugkeren, als spirituele wedergeborenen, hebben zij overeenkomstige vermogens tot vormen van helderziendheid en buitenzintuiglijke waarnemingen. Ook in het Keltische dodenboek worden soortgelijke inwijdingen beschreven. De helderziende ingewijden werden ovaten genoemd. Ze hadden dezelfde status als koningen en keizers.
Vanuit het sjamanisme en de Indiase culturen zien we ook inwijdingen waarbij men gebruik maakt van psychedelische ervaringen opgewekt door drugs zoals cannabis, mealine enzovoort. Deze geven overeenkomstige stralings- en lichtervaringen.
Vanuit de yoga-inwijdingen kennen we in de fijnstoffelijke sferen van de voorhoofd of ajna-chakra, twee grote wegen of paden om ervaringen te beleven in de hogere werelden tussen voorhoofd en kruinchakra.
De ajna chakra, of tweevoudige lotus geeft aan de yogi, de raja yogi, de mogelijkheid om door ascetische onthouding van zingenot, hogere bewustzijnsniveau’s binnen te treden. Maar ook werden er aan de inwijdelingen in de oude cultussen bepaalde plantaardige drugs gegeven als weerspiegeling van het spirituele pad dat men bewandelde. Alzo reisde men doorheen ‘de poort’ van het ene of het andere ‘lotusblad’ naar verheven spirituele werelden. Deze transcendentie, door drugs opgewekte ervaringen horen niet bij de westerse mens. De ‘grote gouden middenweg’ blijft de zuivere natuurlijke meditatie die de Yogi voert op zijn spirituele en mystieke reis, doorheen de sahasrara chakra of duizendvoudige lotus, naar het vernieuwde kosmische bewustzijn en de zuivere verlossing.
Het beeld of symbool van het licht is eveneens gebruikelijk, en Ruusbroec verschaft hier een goed voorbeeld van. De contemplatieve mens moet zichzelf leren verliezen in de duisternis, en in de duistere afgrond begint hij God te vinden: ‘Want in deze duisternis schijnt en wordt geboren een onbegrijpelijk licht, waar wij het eeuwige leven aanschouwen. En in dit Licht wordt men ziende. Gezegend zijn de ogen die dit zien, want zij bezitten het eeuwige leven.
(Het sieraad der geestelijke Bruiloft).
Hierover heeft de meester Jezus gezegd in symbolische en aanklagende taal, naar de verblinde mensen; ‘zie ze daar, de levende doden, ze zijn ziende blind, laat de doden hun doden begraven.
Creatieve lichtenergie ervaren en uitstralen wordt beschouwd als het ware geestelijke leven, en degenen die blind worden in de materie, verdorren en verdrogen. Ze worden vergeleken met dode takken aan de ‘levensboom’. De levensweg naar de hogere mystieke sferen is bevrijdend en verlossend; geborgenheid in vrijheid, als onmiddellijke ervaring.
Hermes en Aphrodité
In de oude teksten wordt Hermes als volgt beschreven; Griekse god van reizigers en wegen, kooplieden en handel. Hij werd geboren als zoon van Zeus en de nimf Maia. Hermes is vanuit zijn goddelijke natuur de listigste, sluwste en meest mensvriendelijke god van de Olympos. Hij is de snelle bode van de goden, begeleidt de schimmen van de overledenen naar de onderwereld, de wereld van Hades. Vandaar zijn titel ‘psychopompos’ = begeleider van de schimmen. Hij beschermt dieven en bedriegers, maar als ‘nomios’ (weidegod) ook de weiden en herders. (de ramdrager) Het is Hermes die de reus met honderd ogen Argos weet te doden. Hij wordt ook gezien als de schenker van welbespraaktheid en overredingskracht en de uitvinder van het schrift, de wiskunde, de astronomie en van allerlei nuttige en aangename zaken als lier, fluit, maten en gewichten, sport enzovoort.
Hermes is tevens zeer bedreven in helderziendheid en waarzeggerij, toverkunst en magie en wordt daarbij geholpen door zijn herautstaf (de staf van Caduceus), een met banden versierde olijftak, omwonden door twee slangen. Met deze staf of met zijn gouden toverstaf, opent en sluit hij ogen. De symboliek met de ‘staf der ingewijden’ is hiermee zeer duidelijk. In het innerlijke leven van de ingewijde is de staf, het middelste kanaal of de sushumna, de pijler waarop de zeven chakra’s zich bevinden en de twee slangen vormen dan de ida en de pingala. De vleugels zien we dan als de vrijheid van de geest die waait waarheen hij wil.
Hermes wordt afgebeeld als jongeman met vleugels aan helm of schoeisel en met de herautstaf (ook met de geldbuidel) in de hand of als herder die een ram draagt. Hij is de Mercurius van de Romeinen.
De geliefde Aphrodité wordt kleurrijk als volgt omschreven; de schone godin van de vruchtbaarheid, liefde en schoonheid, wier naam zou betekenen ‘uit het zeeschuim oprijzende’. In de oude Griekse mythologie is zij een dochter van Zeus en Hera (of van Diooné) en is zij gehuwd met Hèphaistos.
Zij is eveneens de geliefde van Arés en Adonis.
Haar zonen zijn Eros, Himeros, Hymenaios en Aeneas (bij haar verwekt door de Trojaan Anchises).
Oospronkelijk is Aphrodité een Oud-Aziatische godin, te vergelijken met de Mesopotamische godin Istar en de Syrisch-Palestijnse Astarte. Uit Azië stamt ook de sage van haar liefde voor Adonis. In het oude Griekenland zelf was haar beroemdste heiligdom op de Akrokorinth, de burcht van de kosmopolitische havenstad Korinthe. Hier verrichtten courtisanes en priesteressen arbeid voor haar (o.m. tempelprostitutie). In het algemeen is Aphrodité de zegenbrengende moeder en beschermgodin van flora en fauna. Zij geldt in het bijzonder als schutsgodin van de zeevarenden. De bij haar horende attributen zijn o.m. de zwaan, duif, dolfijn, mirte, granaatappel, hinde. De Romeinen vereenzelvigen de Ouditalische godin Venus met Aphrodité.
De geboorte van Venus is soms een allegorie van de geboorte van de Schoonheid, zowel in het wezen van het heelal zelf als in de stoffelijke wereld.
In de mythe castreerde Saturnus de Hemel en wierp zijn testikels in de zee; uit het in beroering gebrachte schuim werd Venus geboren. Dit is de potentiële vruchtbaarheid die in principe latent aanwezig is.
De goddelijke geest giet deze in de ziel en de materie (‘die de zee genoemd wordt’). De zo bevruchte ziel schept de Schoonheid in zichzelf.
Mars is de sterkste onder de planeten, omdat hij mensen sterker maakt, maar Venus overmeestert hem. Mars overmeestert Venus nooit. Het duidelijkste teken van de stuwende kracht van de liefde is dat alle dingen en verschijnselen de liefde gehoorzamen. Liefde gehoorzaamt niemand. Goden hebben lief, godinnen hebben lief, alle schepselen hebben lief, alle dieren, alle mensen, wijzen, moedigen, rijken en armen. Het wezen der liefde onderwerpt zich aan niemand.
Liefde is vrij. Zij verrijst in de vrije wil, die zelfs God niet kan forceren, want hij wilde dat zij vrij was. Liefde regeert over alles en onderwerpt zich aan niemand. Het Licht en de Liefde zijn één en hetzelfde.
De geklede Aphrodité en de open, eerlijke, naakte Hemelse Aphordité, beide goed, maar elkaar opheffend tenzij men van de eerste naar de tweede oprijst, van zinnelijke liefde naar geestelijke liefde, is weldegelijk een neoplatonische allegorie.
Het androgyne wezen paart de mannelijke en vrouwelijke krachten en energieën, ook hermafrodiet genaamd.
Veel mystieke religies zien de Allerhoogste Macht of de Bron van alle leven als biseksueel. Dit zien we ook uitdrukkelijk in het Corpus Hermeticum.
Uit Egypte zijn achttien verhandelingen, algemeen bekend onder de naam Corpus Hermeticum, tot ons gekomen, de geschriften van een kleine mystieke sekte die de Egyptische God Thoth, vereenzelvigt met de Griekse Hermes, met als titel Trismegistos (“Driewerf-Grootste”) vereerde.
Hermaphroditos. Lat: Hermaphroditus, in de mythologie een wezen met geslachtskenmerken van zowel man als vrouw, dat vooral in de oosterse mythologieën als godheid werd vereerd. Volgens de antieke traditie is Hermaphroditos een kind van Hermes en Aphroditè. Op verzoek van de bronnimf Salmakis, wier liefde door Hermaphroditos werd versmaad, werden hun beider lichamen voor altijd verbonden, waardoor de knaap in een bisexueel wezen veranderde.
In het Indiase tantrisme en het Chinese taoïsme wordt de allerhoogste vaak afgebeeld als een minnepaar, en over de gehele wereld worden biseksuele vruchtbaarheidsgoden gevonden.
Ook in het hedendaagse India worden nog vele rituelen verricht rondom beeltenissen van de Lingam in de Yoni. De vruchtbare lingam als scheppende fallus in de barende Yoni of levenschenkende vagina. In veel gnostieke theosofieën wordt de menselijke vervolmaking voorgesteld als een ongebroken eenheid.
Aristophanes geeft in Plato’s Banket een onderhoudend beeld van een oorspronkelijk bolvormige mensheid, sexueel gescheiden, waarvan elke zijn metgezel zoekt.
Een soortgelijke diepere symboliek zien we ook in de yin en yang afbeeldingen, in het oude China.
Ook Carl Gustav Jung, de bekende Zwitserse psychiater, verdiepte zich in de alchemistische leer; de vereniging der tegenstellingen in de wereld en de mens.
De Brihadaranyka Oepanisjad (1/4) laat overeenkomstige opvattingen zien. Het Christelijke gnosticisme bevat vele teksten die aantonen dat een herenigd mensdom de almacht, het eeuwige leven en het Koninkrijk zou vinden. De meester Jezus spreekt zo in Het Evangelie van Thomas; “Wanneer u de twee tot één maakt en wanneer u de binnenzijde maakt als de buitenzijde en de buitenzijde als de binnenzijde en de bovenzijde als de onderzijde en wanneer je het mannelijke en het vrouwelijke tot één maakt, zodat het mannelijke niet mannelijk en het vrouwelijke niet vrouwelijk is… dan zal je ingaan in het Koninkrijk.
Vele mystici vroeger en nu, geven dezelfde beschrijvingen.
Het Evangelie van Philippus vermeldt; Christus kwam om te herscheppen wat op deze wijze in den beginne gescheiden was en om de twee te verenigen. Zij die stierven omdat ze gescheiden waren, zal hij tot het leven terugbrengen door ze te verenigen.
De verschijning van de androgyne of goddelijke mens, die de samenloop der tegenstellingen vertegenwoordigt, speelt een voorspelbare en belangrijke rol in de alchemie.
Sommige mystici en filosofen namen het idee van de alchemisten over. Volgens hen was Sophia, de Goddelijke Wijsheid, deel van de Oorspronkelijke Mens, maar toen hij trachtte haar te domineren, werd zij van hem gescheiden. Hierin aarzelen bepaalde ingewijden niet om de vergelijking te maken met de kruisiging van Christus.
Alle verheven liefde van de man voor de geheimzinnige vrouw is in werkelijkheid het mystieke hunkeren naar het verloren deel van zichzelf, de Goddelijke Wijsheid.
Het wezen der liefde en de mythe over Isis en Osiris
We zien de Universele liefde in de liefde voor De bron van alle leven, liefde voor onze ouders of kinderen, het liefhebben van onze naaste als onszelf, het liefhebben van een echtgenoot of vrouw, het houden van de natuur, kunst, het werk, enzovoort.
Er zijn in het klassieke Grieks, waaraan veel van de Europese tradities ontleend zijn, vier verschillende woorden om afzonderlijke aspecten van de ervaring van de liefde uit te drukken. Storge betekent natuurlijke
Er zijn in het klassieke Grieks, waaraan veel van de Europese tradities ontleend zijn, vier verschillende woorden om afzonderlijke aspecten van de ervaring van de liefde uit te drukken. Storge betekent natuurlijke genegenheid. Philia betekent vriendschap of wederzijdse liefde. Eros betekent seksueel verlangen. Agape is het nieuwtestamentische woord voor Liefde, en het zelfstandig naamwoord moest bij wijze van spreken uitgevonden worden om het te kunnen uitdrukken.
Eros wordt vanuit de mythologie ongeveer gezien als volgt; Eros of Eros is de Griekse god van de liefde, zoon van Aphroditè en Arès, en wordt voorgesteld als een speels, gevleugeld knaapje met boog en pijlenkoker. Met een pijlschot doet hij liefde ontvlammen. In een oude cultus in Boeotië werd Eros in de vorm van een steenfetisj vereerd als de chtonische scheppingsdrang. Bij Plato is Eros het streven van de mens naar het schone, het goede. Amor of Cupido is zijn Romeinse pendant.
De twee grote woorden voor liefde zijn agape en eros geweest. Vooral de platonische traditie beschouwde Eros als streven naar God, een soort gesublimeerd seksueel verlangen, een richten van het libido op het geestelijke; en Platinus durfde zelfs de zinsnede te vormen ‘God is Eros’. Dit is misschien niets meer dan een antwoord op het christelijke ‘god is agape’. Maar misschien zegt het ook dat het streven naar God zelf God is.
Anders Nygren geeft in een beroemd boek tabellen voor de antithesen tussen Eros en Agape.
- Eros is egocentrische liefde, een vorm van zelfbevestiging van de hoogste, edelste en meest verheven soort.
Eros tracht het leven te winnen, een goddelijk en onsterfelijk leven.
Eros is wensen en verlangen.
Eros is een opwaarts bewegen.
Eros is de weg van de mens naar God.
-Agape is onzelfzuchtige Liefde ‘Zoekt niet wat zichzelf is’ en geeft zichzelf weg.
Agape leeft het leven van God, durft het daarom te ‘verliezen’.
Agape is offerend geven.
Agape komt omlaag.
Agape is de weg van God naar de mens.
Nygren maakt hiermee een onderscheid tussen mystiek, met de symboliek van de hemelse ladder en de ascese, vergoddelijking, natuurlijke onsterfelijkheid, extase, visioen en gelukzaligheid, die alle tot de wereld van eros behoren; en openbaring, die niets dan geloof vereist en van agape komt.
Oosterse mystieken van alle tradities, maar voornamelijk de soefi’s, gebruiken de taal en de beelden van de seksuele liefde in hun uitdrukken van de eenheidservaring. Aldus Roemi, als stichter van de Orde der Derwissen: liefde is het geneesmiddel voor onze trots en zelfoverschatting, de geneesheer van al onze ziektes. Hij noemt de liefde ‘de sterrehoogtemeter van de geheimen van God’. Hindoes bhakti-yoga is verwant aan het Christelijke agape. Liefde voor de mens leidt tot liefde voor God. Bovendien is liefde almachtig. Het motto van de Jains in India is ‘Liefde overwint alles.’. De Chinese wijsgeer Mencius zegt ‘Liefde kan niet overtroffen worden.’. En in de Tau-te-tsjing van Lao Tze: ‘Liefde triomfeert in de aanval en is onkwetsbaar in de verdediging.’.
In het Christelijk denken gaat de vereenzelviging van God met liefde terug tot het Nieuwe Testament (I Joh. 4.9). Ruusbroec identificeert de liefde met de Heilige Geest, geboren uit de wisselwerking van de Vader en zijn Eeuwige Wijsheid. Bij Eckhart lezen we; ‘Maar als God liefde is, is liefde ook God.’. In een van de mooiste passages in de ‘De spiegel der simpele zielen’ lezen wij “Ik ben God,”, zegt de liefde “want liefde is God en God is liefde.”. En deze ziel is God in de toestand van liefde; maar ik ben God vanuit de Goddelijke aard. Deze ziel is de adelaar die hoog vliegt, zo heel hoog en ‘veel hoger dan enig andere vogel, want zijn vleugels bestaan uit reine liefde’.
Op deze wijze transformeert liefde de ziel.
De Joodse mystieken, hoewel zij van liefde tot God spreken, denken daaraan als de liefde van een kind tot zijn vader. In tegenstelling tot de Christenen interpreteren zij Het hooglied niet in termen van de liefde tot God voor de ziel. Hierop is een uitzondering.
Aan de
shekhinah wordt gedacht als een vrouwelijk principe, en de mystieken spreken voortdurend van de liefde van God voor zijn shekhinah. Want het platonisch element in de Kabbalah vereiste dat elke aardse manifestatie haar volmaakte tegendeel had in de wereld van het Oneindige, en deze geheiligde vereniging tussen de Koning en de Koningin het Goddelijke Ik en het Goddelijke Gij, geeft betekenis aan de goddelijke liefde en feitelijk aan het menselijk bestaan. In een wonderbaarlijke passage wordt de ervaring van Mozes ‘ontmoeting met God’ in feite beschreven als gemeenschap met de shekhinah: dit is merkwaardig.
Liefde is het middel tot zuivering. ‘Liefde’, zei Al-Shibli, ‘is een vuur in het hart dat alles behalve de Wil van de geliefde verteert.’.
‘Liefde,’ zei Juan de la Cruz,’ heeft de ziel in brand gezet en deze in liefde omgevormd, deze uitgeblust en vernietigd voor alles wat geen liefde is.
Liefde leidt ons steeds verder en omhoog.
‘Liefde,’ zei Rabia, ‘is uit de eeuwigheid gekomen en gaat over tot behoefte aan liefde.’.
Liefde is de wijn die het hart van de mens verwarmt.
Een overweldigend mythologisch verhaal dat de transcendente energie van de liefde helder beschrijft, gaat over de godin Isis en haar geliefde God Osiris in het oude Egypte. Isis behoort tot de enneade van Heliopolis. Binnen deze groep van goden is zij onafscheidelijk verbonden met Osiris. Isis de Oud-Egyptische godin, was mogelijk de personificatie van de troon (haar naam wordt geschreven met de hiëroglief voor troon). Zij werd vereerd als goddelijke moeder (archetype), trouwe metgezellin van Osiris en toegewijde moeder van de god Horus.
De Osirismythen verhalen hoe Isis op zoek gaat naar het dode lichaam van haar gemaal Osiris, die door zijn broer Seth werd vermoord, en bij haar overleden echtgenoot haar zoon Horus ontvangt.
Dit kunnen we zien als een zeer sterk zinnebeeld van spirituele wedergeboorte en kosmische rechtvaardigheid. Isis vindt op magische wijze de plek waar de fallus en scheppingskracht van haar geliefde Osiris nog steeds levend zijn en verenigt zich daarmee. Zij brengt haar kind ter wereld in de moerassen van Chemnis in de Nijldelta, waar zij hem in het geheim opvoedt om hem te onttrekken aan de listen van Seth. Zij weet Osiris op te wekken uit de dood, wat haar tot beschermster van de doden maakt. Haar worden dus vele magische krachten toegeschreven, waardoor zij zelfs de zonnegod om de tuin leidt. Isis wordt voorgesteld als een vrouw met op het hoofd een tussen koehorens gevatte zonneschijf (naar analogie met Hathor). Bekend is ook de afbeelding van Isis met Harpokratès (het kind Horus) op de schoot. Deze afbeeldingen stonden als basis voor de latere mariabeelden met het Jezuskind op de schoot in de Christelijke religie. Isis was één van de populairste godinnen in geheel Egypte, tot ver in de Romeinse tijd. Ook daar nog werd ze vereerd door vele volgelingen, priesters en priesteressen. Hoewel ‘de adel’ uit de Romeinse klassen het de vrouwen of priesteressen kwalijk namen, wanneer deze zich soms wijdden aan zuiverings- en kuisheidsrituelen. Er werden vele prachtige tempels voor haar gebouwd en in de hellenistische periode was Isis beschermster van de zeelieden. Osiris, wiens naam betekent; ‘zetel van het oog’ (of derde oog), als ingewijde, veroverde vele harten door zijn menselijke eigenschappen. In Beneden-Egypte was het centrum van zijn cultus, de stad Boesiris, in de Nijldelta (tegenwoordig Aboesir). Hier neemt Osiris bepaalde trekken over van de lokale god Anezti, beschermer van de geitenherders. Aan deze God ontleent hij ook enkele attributen als de herdersstaf en de zweep. Als ‘goede herder’ is hij koningsgod.
Zo zien we ook zijn gedaante en masker gedragen worden door de jonge farao Toetanchamon.
In één van de Osirismythen wordt Osiris opnieuw door Seth vermoord. Deze snijdt het lijk in veertien stukken en begraaft die op verschillende plaatsen (de Osiris-graven). Bij deze graven groeien heilige bomen en wouden. Vandaar dat Osiris ook wordt vereerd als god van de vegetatie, de vruchtbare aarde, het water, en ook van de
wassende maan en de overstroming van de Nijl. Maar bovenal is hij de personificatie van het goddelijke leven dat spontaan uit de dood verrijst. Het goddelijke kind Horus zal later de dood van zijn vader wreken. Intussen is Osiris de heerser van het dodenrijk geworden. Hier beheerst hij het dodengezicht, waarbij het hart van de overledene wordt gewogen met als tegengewicht het embleem van Maat. Osiris wordt vaak afgebeeld als mummie met opgerichte fallus, wat wijst op verwekkende kracht.
Horus, de zoon van Isis en Osiris
Horus, de zoon van Isis en Osiris, was oorspronkelijk een hemelgod, heerser over de hemel en de sterren. Hij verschijnt, ook in sommige meditatieve ervaringen, in de gedaante van een valk waarvan de ogen zon en maan symboliseren. We zien hier ook de vergelijkingen in de symbolentaal van de latere alchemie (zon en maan en hun figuurlijke vereniging) en de zon- en maanenergieën bij de Hatha-yoga. Horus betekent eigenlijk ‘hij die boven is’ of ‘hij die veraf is’. Al vroeg is hij de god en beschermer van de Egyptische koningen die op aarde Horus incarneren en diens naam in hun eigen naam opnemen. Horus wordt in de enneade van Heliopolis met Re versmolten tot Re-Harachte. Hij wordt ook als een zoon van Hathor beschouwd. In een van de Egyptische mythen voert hij strijd tegen Seth. Dat leidt tot verdeling van hun machtssferen, waarbij Horus Beneden-Egypte en Seth Boven-Egypte krijgt. In een symbolisch rechtsgeding voor de goden zal Horus als erfgenaam van zijn vader worden erkend. Horus werd in vele gedaanten vereerd: als Harachte, Harmerti, Haroëries, Harpokratès en Harsiësis. Door de Grieken wordt hij gelijkgesteld met Apolloon. In de Egyptische stad Idfoe, tussen Luxor en Aswan, staat de nog goed bewaarde Horustempel (begonnen 237 v.Chr, voltooid 57 v.Chr), met voorstellingen en inscripties van de Osiris-mythen.
De vier zonen van de Egyptische god Horus, de Horuskinderen genoemd, begeleiden de overledenen bij hun tocht naar het hiernamaals. Zij beschermen de canopen (urnen waarin de ingewanden van de mummies worden geconserveerd). Hun hoofd of kop wordt afgebeeld op de deksels van de canopen: Imset als mens op de urne van de lever, Hapi als aap op die van de longen, Duamutef als jakhals op die van de maag en Kebechsenef als valk op die voor de organen van het onderlijf. Zij vertegenwoordigen de vier hemelstreken en worden ook op de hoeken van de doodskist afgebeeld. Er werden in de praktijk van de mummificatie uitgebreide rituelen uitgevoerd. Vele hiervan kunnen we nalezen en bestuderen in het Egyptische dodenboek. Leerlingen werden neofieten genoemd en dienden vele inwijdingen te ondergaan alvorens zij adepten of ingewijden werden in het priesterschap of andere spirituele functies. Priesteressen werden jarenlang ingewijd en genoten dezelfde rechten en plichten als hun mannelijke verwanten.
In deze tijden blijven de Egyptische mysteries soms nog raadselachtig en betoverend met hun spirituele sferen en magie.
Zitten in meditatie en Zen
eindeloos dromen
bespiegelen hoe zuiver ik mijn Zelf ken
dan terug volledig in mijn lichaam komen
dieper ademen, bewegen, terug rechtop staan
een web van gedachten voelen binnenstromen
golven van energieën komen en gaan
heerlijk, om terug volledig in deze wereld te bestaan.
Karel Meul
Sensuele vrouw in het zeediepe blauw
blauwkleurige vrouw,
gehuld in Uw magische mantel van de toegewijde trouw,
kom dan, in mijn vluchtige dromen, heel gauw
als ik mijn handen weerom verstrengeld in elkaar vouw,
overspoelt mij weer die diepe rouw
vroeger in oude tijden heb ik je gekend,
met tedere liefde en geborgenheid verwend,
en dan loslaten van alle zegeningen,
symbolen en gouden ringen.
terug alleen met mezelf,
een verscheurende triestheid onder het hemels gewelf,
eenzaam met de bespiegelingen over
‘een vrouw’ in mezelf.
Karel Meul
Esoterie en psychologie
Carl Gustav Jung, als Zwitserse psychiater, werd door meerdere collega’s als esotericus of ‘occultist’ met de spreekwoordelijke vinger nagewezen.
Zijn vergaande studies over de alchemie en andere mysteriescholingen bezorgden hem het imago van de geheimzinnige, geleerde ingewijde. Jung sprak over de grondlegger van de antroposofie; de doctor in de filosofie, Rudolf Steiner, met een zeer kritische taal en streng beoordelend.
De hedendaagse professor, arts en bedrijfspsycholoog, Bernard Lievegoed daarentegen, doorliep vele inwijdingswegen die door Steiner en de antroposofie ontwikkeld en vrijgemaakt werden. Bernard Lievegoed beschreef uitvoerig de karmische invloeden en manifestaties in de oude Griekse scholen, en hun terugkeer in huidige tijden, vanuit hogere kosmische stuwende sferen. Deze oude Griekse geesten die wederom zijn geïncarneerd, kunnen nu in positievere ontwikkelingsspiralen samenwerken, zonder zich nog te laten vangen in oude vetes en jaloezie. We kunnen zodoende bijvoorbeeld het proces Socrates voldoende doorschouwen, en de platonische sferen die in deze tijden als vernieuwend doorwerken. Koet Hoemi als de Griekse Pythagoras, heeft in de Theosofische Vereniging reeds zovele leraren en ingewijden uitgezonden, ieder in zijn eigen diepzinnige wereld. Allemaal kosmische golven en ontwikkelingen die telkens opnieuw vernieuwend tevoorschijn treden en zich incarneren als wedergeboren avatars, doorheen de vele psychokosmogrammen van deze tijd.
Wanneer we de psychologische strijd beschouwen die ontstond tussen Jung en Steiner, kunnen we deze doorzien, ontrafelen en herinterpreteren als oude vetes tussen verschillende mysteriescholen uit het verre verleden. Hoe dan ook, tussen Jungiaanse ontwikkelingen en inwijdingswegen van de Antroposofie zijn vele boeiende parallellen te ontdekken, die in diepere ‘psychische onderwerelden’ verregaand in elkaar verweven zijn.
Zo schrijft Jung bijvoorbeeld in zijn boek; ‘Westers bewustzijn en Oosters inzicht’ over de psychologie van Koendalini Yoga, en zo zijn we weer toegekomen aan de Indiase mystiek. In de herfst van 1932 onderbrak Jung de toen lopende Seminaries; Vision Seminars genoemd, voor een aantal voordrachten in vier delen over de chakrasymboliek in Tantra-Yoga van het Koendalini-systeem. Jung sprak in zijn verzamelde werken regelmatig over Koendalini en dit systeem van beelden vormde een essentieel deel van zijn psychologische taal.
Carl Gustav Jung (1875-1961) was een Zwitserse psychiater die in Bazel zijn artsdiploma behaalde. Hij studeerde onder Pierre Janet en was bevriend met Sigmund Freud, wiens theorieën en psycho-analy-tische beschouwingen hij oorspronkelijk ondersteunde maar later bekritiseerde. Uiteindelijk kwam het tot een breuk tussen Jung en Freud. Jung ontwikkelde daarna de analytische psychologie. Jung is bekend geworden door zijn theorie van psychologische typeringen en wij hebben aan hem de onderscheiding tussen introverte en extraverte houdingen te danken, gecombineerd met de onderscheiding van functionele nadruk tussen gewaarwordingen, gedachten, gevoelens en intuïtie. Intuïtie wordt door hem gedefinieerd als waarneming via het onbewuste; introverte intuïtie kan fantastische monomanen voortbrengen, maar ook de mystieke dromer en de ziener.
Het is belangrijk te zeggen dat men zelden of nooit een absoluut zuiver type aantreft. Bovendien zijn er in de loop van de cultuurgeschiedenis zovele typologieën te voorschijn gekomen. Eén van Jungs andere belangrijke bijdragen was het identificeren van de archetypen van het collectieve onbewuste. Beelden die verschillende mensen in verschil-lende tijden en op verschillende plaatsen gemeen hadden, en die bijvoorbeeld in dromen of tijdens meditaties te voorschijn treden. Het was de studie van de archetypen van het collectieve onbewuste die Jung tot de slotsom bracht dat de mens een religieuze functie bezit, en hij ging zelfs zo ver te zeggen dat het de voornaamste taak van de gehele opvoeding was het archetype van het godsbeeld op de bewuste geest over te brengen. Nu is voor Jung het godsbeeld een archetype van het Universele Zelf, en de betrekking van God tot de innerlijke mens, en het vinden van het Zelf in God en God in het Zelf, zijn belangrijke aspecten van de mystiek. Bovendien vond Jung bepaalde terugkerende symbolen, voornamelijk de Mandala die hij beschouwt als symbolen van het Zelf, vooral in de Oriënt maar ook in het Westen. Hij vond een onverwachte verwantschap tussen dromen en hun symboliek en de begrippen van de alchemie. Jung kwam tot de overtuiging dat het geheel-zijn, hetzij bereikt in de normale ontwikkeling van spirituele rijping en inwijdingen, dan wel als herstelling van een psychische ziek-te, kunnen worden beschreven als de volledige ervaring van het archetype van het Universele Zelf, in de Oosterse tradities ook wel Zelfverwerkelijking genoemd, of het vinden van de God binnen ons, en hij trof een voorbeeld van het gehele proces aan in de Chinese mystieke verhandeling; ‘Het geheim van de gouden bloem.’.
Naar het einde van zijn vruchtbare leven verdiepte Jung zich steeds meer in het verschijnsel synchroniciteit, dat zich duidelijk aan hem voordeed tijdens één van zijn therapeutische sessies aan een patiënte. Deze vrouw uit de rijkere sociale klasse leed aan depressies en beklemmende dromen. Na vele sessies te hebben meegemaakt onder toezicht van Jung, had ze voor zichzelf besloten om met haar therapieën op te houden. Ze vertelde evenwel over een vreemde droom die ze had beleefd, de vorige nacht. In die droom bevond ze zich in een donkere grot en voelde zich beklemd en benauwd, ze wilde meer ademruimte en frisse lucht, maar vooral verlangde ze naar vrijheid, licht en de zon in de natuur. Nu kwam er in deze droom een scarabee, de Egyptische mestkever naar haar toegevlogen en deze toonde haar de uitweg naar de verlossende opening in de grot. Jung doorzag de diepere symboliek van deze droom zeer duidelijk en beschreef deze uitgebreid aan zijn cliënte.
Wrevelig over het onnodige besluit van de vrouw, liep Jung naar het grote raam. Tegelijkertijd knalde een groot insect tegen de ruit. Jung opende het raam en op de vensterbank lag er een zeldzame nevensoort van de scarabeekever. Hij nam de kever tussen beide vingers en zette deze op het bureau voor de verbaasde vrouw. ‘Wel’ zei Jung ‘hier is nu uw antwoord op uw onzinnige besluit.’. De jonge vrouw was zo verwonderd en gefascineerd, dat ze haar gehele therapie met Jung heeft verder gezet. Jung bleef zijn gehele leven verder werken met zijn mystieke, intuïtieve inzichten en is nog steeds een inspiratiebron voor mystici, geleerden en kunstenaars.
Zo werd ook dr. M Lietaert Peerbolte hierdoor geïnspireerd en beïnvloed. De Haagse zenuwarts bespreekt in geschrifte de verbindingen tussen de analytische psychologie en de mystiek; o.m. in Het Mystieke Streven, psychologisch gezien (1940) Peredus de Zoeker (1945); in Psychocybernetica, een psychisch-energetische inleiding (1968) toetst hij de geesteswetenschappen met de moderne cybernetica. In De Verschijning Mens (1971) wordt de nadruk gelegd op toestanden van bewustzijnsverruiming, waarin de mens zijn eenheid met de kosmos kan ervaren en tevens een volledig bewust inzicht kan hebben omtrent zijn eigen Zijn. In Eros als bevrijding (1970) wordt in de stijl van klassieke initiatierituelen een aantal psychodramatische schetsen rondom de Krisjna-mythe gepubliceerd. En vooral belangrijk voor het westerse bewustzijn; in Maithuna (1972) wordt gepleit voor een ‘liefdes-yoga’ als ‘geweldloze lawinewerking’ waardoor het menselijk bewustzijn en het maatschappelijke leven ingrijpend veranderd kunnen worden. Poimandres (1974) bestudeert een oud-hermetisch geschrift in dit verband. Kosmisch Existentialisme (1977) introduceert het begrip psychagogie in tegenstelling tot psychotherapie: een zieleleiding, gericht op de volledige ontwikkeling van de psyche.
Begrippen als thanatos (doodsdrift) en oceanos worden gehanteerd in de Engelstalige uitgave van 1975: Psychic Energy in Prenatal Dynamics, Parapsychology and Peak-Experiences, een parafysieke benadering van de psychoanalyse en de transpersoonlijke psychodynamiek.
In het boek bewust-zijn van de Hollandse artse Sickesz, lezen we verhandelingen over topervaringen en hun voorbereidende initiatierituelen.
Maar nu terug naar het beschouwen van Jungs vruchtbare wetenschappelijke en mystieke leven. Evenals Freud had Jung medicijnen gekozen als middenweg tussen zijn voorkeur voor wetenschappelijk werk en filosofie. Tijdens zijn tweede semester aan de universiteit ontdekte hij een boek over spiritisme en las vervolgens alle over dit onderwerp beschikbare literatuur, waarbij hij al snel van het spiritisme overstapte op meer algemeen occulte onderwerpen.
Jung ging verder met zijn studies. Behalve de Duitse idealisten en mystici las hij zeven delen van Swedenborg. Een drietal jaren later werd zijn aandacht nogmaals in het paranormale gericht toen twee schijnbaar onbeduidende explosies bij hem thuis plaatsvonden, waarvan de ene een stevig tafelblad spleet en de ander het lemmet van een keukenmes stuk deed springen. Een paar weken later hoorde Jung dat een groep familieleden een kring had gevormd rond een vijftienjarig meisje met mediamieke gaven. Twee jaar lang woonde Jung hun wekelijkse seances bij en het materiaal dat hij daar verzamelde, vormde de basis voor zijn proefschrift. Intussen had Jung de psychologie ontdekt door de werken van Krafft-Ebling, en was assistent geworden van Eugen Bleuler in het Burghölzli psychiatrisch ziekenhuis in Zurich. Bleuler had zich in experimenten met hypnose verdiept, en Jung stond een tijdje aan het hoofd van de kliniek voor hypnosebehandeling.
Van 1907 tot 1913 waren zowel Jung als Bleuler toegewijde discipelen van Freud. De desertie van Jung, de ‘Kroonprins’, Freuds ‘lievelingszoon’, was een grote klap voor de grondlegger van de psychoanalyse. Maar een van de vreemdste aspecten van de relatie tussen Jung en Freud is dat zij ooit tot stand is gekomen.
Tot de jaren twintig bewaarde Freud een eerbiedwaardige afstand ten opzichte van het occulte. Hij heeft eenmaal geprobeerd om Jung te laten beloven dat hij zijn seksuele-neurosentheorie zou verheffen tot een onneembaar bolwerk ‘tegen de zwarte modder van het occultisme’.
Jung van zijn kant dacht dat seks voor Freud een soort ‘numenosum’ – een heilige absolute categorie- was geworden. Men heeft wel beweerd dat Freud bang was voor religie en het occulte en dat Jung bang was voor seks. Deze ingewikkelde invloeden leidden uiteindelijk tot de breuk tussen de twee wetenschappers. Hoe dit ook mag geweest zijn, men kan het optreden van Jung beschouwen als het hoogtepunt van de opleving van het occultisme aan het eind van de 19de eeuw. Zijn ervaringen met het medium ‘Mejuffrouw S.W’, verschafte Jung zijn eerste inzicht in de vorming van secundaire persoonlijkheden en zette hem aan tot de bestudering van de filosofische aspecten van het occultisme. Jung was niet geïnteresseerd in de ‘klaarblijkelijke autonomie’ van klopgeesten rond het medium, maar meer in de inhoud van de mededelingen daarvan. Deze verdeelde hij in twee categorieën; wat Jung de verdichtsels noemde, waartoe verhalen over reïncarnatie behoorden, waarin het medium de Zieneres van Prevorst en een maîtresse van Goethe was geweest; en de uitwerking van een ingewikkelde gnostische kosmologie. Jung wilde parallelle systemen in de occulte tradities samenbrengen en geesteswetenschappelijk verklaren. Het paranormale speelde een zeer grote rol in het leven van Jung, en vanaf de visioenen uit zijn jeugd tot die uit zijn latere jaren, liet het bovennatuurlijke hem nooit los. In aanwezigheid van Freud zelf vond er een opzienbarende gebeurtenis plaats. Jung bezocht zijn leermeester in Wenen in 1909 en had een gesprek met hem over parapsychologie. Freud wees dit gehele terrein van onderzoek af. Jung raakte zeer geïrriteerd en wel zo erg, dat de Zwitserse psycholoog zijn middenrif ‘rood-gloeiend’ voelde worden. Op datzelfde moment klonk er een luide knal in de boekenkast naast de twee mannen. Jung zei tegen Freud dat dit nu een ‘voorbeeld van een zogenaamd katalytisch exteriorisatie-verschijnsel’ was en voorspelde een tweede knal die inderdaad plaatsvond. Freud was ontzet en probeerde het gebeurde weg te redeneren (rationalisatie als verdringingsmechanisme).
In 1911 nam Freud met tegenzin het bestaan van het paranormale aan, maar tegen die tijd publiceerde Jung een geschrift over (symbolen van de Libido’ dat afweek van de freudiaanse ideeën en zo aanleiding gaf tot de volledige breuk tussen de twee psychiaters in 1913.
Een zeer verhelderend beeld over de psychologische strijd die meer dan eens werd geleverd in de psychoanalytische kringen toont ons de biografie van Sabina Spielrein. Sabina is het vergeten, ware verhaal van een unieke vrouw die de geschiedenis van de psychoanalyse veranderde en het eerbetoon aan een fascinerende, krachtige menselijke geest. (Naar het boek van Karsten Alnaes).
De jonge Sabina Sielrein lijdt aan depressieve gevoelens en emotionele uitbarstingen. De diagnose is: hysterie. Ze laat zich in Zurich behandelen door Carl Gustav Jung, voor wie ze een hartstocht opvat. Jung maakt ‘misbruik’ van zijn positie en gaat een intieme relatie aan met zijn patiënte. Later studeert Sabina medicijnen en specialiseert zich tot psychiater. Ze vertrekt naar Wenen waar ze gaat horen tot de kring rond Sigmund Freud. Zowel Jung als Freud profiteren bij het ontwikkelen van hun psychoanalyse van de geavanceerde ideeën van Sabina. Na de Russische revolutie keert ze met haar man, een Russische arts, naar Rusland terug. Tijdens de bezetting van Rostov in 1941 worden Sabina en haar twee dochters door Duitse soldaten vermoord.
De psychologie die zich ontwikkelde werd door Jung als een Heilsweg ervaren. Het Duitse woord heeft een dubbele betekenis; een geneeswijze en een heilige weg. De ontwerpen die Jung van de psyche ‘schilderde’ waren gebaseerd op een scheiding tussen het bewuste en het onbewuste; het persoonlijke onbewuste was als het ware, een tak aan de boom van het collectieve onbewuste. De reis van het zelf hield in: het tot bewustzijn brengen van wat in het onbewuste leeft.
De Heilsweg was een veelomvattende methode tot individuatie – tot differentiatie van het Zelf uit het gemeenschappelijke onbewuste, dat de matrix van het zijnde is. Er waren verschillende fases en niveaus op de weg naar individuatie. De eerste was de ontmoeting met de ‘schaduw’, hetgeen Jungs benaming was voor het tot bewustzijn brengen van die aspecten van het Zelf, die je type van persoonlijkheid je had laten negeren. In de esoterie wordt deze schaduw ook wel de dubbelganger genoemd. Hierbij hoorde het verdwijnen van de persona, of het illusoire Zelf waarmee men de geestelijke reis was begonnen. Vervolgens ontmoette de reiziger de ‘indiopsyche’, de anima of animus: deze termen duiden de vrouwelijke kanten van iedere man (de anima), en de mannelijke aspecten van iedere vrouw aan (de animus). Deze sferen van bewustzijn werden in het oude Griekenland werkelijk beleefd tijdens de Dionysische rituele feesten. Mannen verkleedden zich als vrouwen, vereenzelfdigden hun persoonlijkheid zoveel mogelijk met het vrouw-zijn, en vervulden alle rechten en plichten die daarmee gepaard gingen. De vrouwen leefden dan verschillende weken lang (volgens astrologische duidingen) in ‘mannelijke gedaanten’. Later verschijnen er verschillende archetypen; voor de man het beeld van de ‘oude wijze man’ en voor de vrouw ‘de grote moeder’, maar ook het archetype van de maagd, de priesteres’. Medea als moordenares, Salomé als verleid-ster, het archetype van de muze, enzovoort. Voor de man eveneens zuivere en duistere archetypen; de oude wijze man, de genezer, de priester, de vader, de magiër, de held, de moordenaar, enzovoort. Het archetype is een concept dat overeenkomt met het platonische idee, maar met dit verschil dat het zowel goede als kwade zijden belichaamt van de verschijnselen die het vertegenwoordigt. Het verschijnen van zovele archetypen in dromen, fantasiewerelden of meditatie – geeft de geboorte of wedergeboorte van het zelf aan en de opheffing van de polariteit van het bewuste en het onbewuste. De breuk met Freud stortte Jung in een periode van innerlijke onrust, waarin hij weinig schreef. In 1917 publiceerde hij zijn ‘Die psychologie der unbewussten prozesse’ die hijzelf beschreef als een ‘intuïtieve sprong in het duister’ met ‘eindeloos veel abstracte formuleringen en onvoldragen gedachten’. En de eerste uiteenzetting over het individuatieproces is vervat in een wonderlijk werkje, ‘VII Sermones ad Mortuos’, dat Jung anoniem publiceerde. De psycholoog beschrijft hoe hij de ontdekkingsreis in zijn onderbewuste heeft ondernomen, elke keer opnieuw. Het absolute dieptepunt in ‘de wereld der duisternis’ heeft Jung ervaren tijdens het schrijven van zijn boek; ‘Antwoord op het boek van Job’. Jung zei toen: ‘Ik ben beland op de diepste bodem van de hel’. Maar zijn reizen naar het mystieke India transformeerden deze duisternis en Jung beleefde vele ‘mystieke hoogten’.
In 1916 was er een periode waarin Jungs huishouden belaagd scheen te worden door entiteiten (geestelijke wezens of geesten van gestorvenen). Jung voelde dat er iets moest gebeuren, hij stelde de vraag: ‘Maar wat is dit allemaal?’. Toen riepen zij in koor: ‘Wij zijn teruggekeerd uit Jeruzalem waar we niet gevonden hebben wat we zochten’.
Met deze woorden begint Jung zijn VII Sermones: ‘De doden kwamen terug uit Jeruzalem, waar zij niet gevonden hadden wat zij zochten. Zij smeekten mij hen binnen te laten en zo begon ik mijn lessen’. ‘De Zeven Sermoenen voor de doden’, geschreven door Basilides in Alexandrië, de stad waar het Oosten het Westen raakt. Basiledes was een gnostisch schrijver, Alexandrië de stad van het neoplatonisme en de alchemie, en de synthese van oosterse en westerse tradities zou een groot deel van Jungs tijd in beslag nemen. De boodschap van de Zeven Sermoenen is die van de weg tot individuatie. Jung begint met het Pleroma – waarin ‘niets en alles is’, en waarover ‘het geheel zinloos is te denken’ – van welke zijnsgrond de mens zich tot elke prijs moet onderscheiden, volgens het principe van individuatie, of het risico lopen terug te vallen in het Pleroma en alle individualiteit te verliezen. Wanneer we de ontwikkeling van de gehele mensheid doorschouwen zien we inderdaad hoe het ik-bewustzijn vanuit zijn ontstaan vele fasen heeft doorgemaakt in grote tijdschalen van de menselijke evolutionaire groei. De mens moet zichzelf bevrijden van de overheersing door ‘Abrascas’, de naam van het hoogste beginsel van Basiledes, hier gebruikt om de ‘illusoire werkelijkheid’ van ‘kracht, duur en veran-dering’ aan te geven.
Jung heeft belangrijke wijzigingen aangebracht, in het bijzonder het idee van ‘individuatie’ als de noodzakelijke weg tot ‘geestelijke vooruitgang’.
Individuatie als bewustzijnsniveau vertoont grote gelijkenis met de Zelfverwerkelijking of Zelfverwezenlijking zoals beschreven in de oude Vedageschriften. In de Griekse tempels werd bovenaan de poort van het ‘inwijdingshuis’ de inscriptie gebeiteld; Ken U Zelf.
Jung zelf droeg een Egyptische ‘gnositsche’ ring, waarvan hij de symbolen in christelijke zin had veranderd. Hij was zeker van het bestaan van culten met een zuiver gnostisch karakter en hij beschouwde de herleving van het occultisme als vergelijkbaar met de bloeitijd van het gnostisch denken in de eerste en tweede eeuw na Christus. Er was een ‘Universele Gnostische Kerk’, die zijn hoofdkwartier niet ver van Jungs woonplaats had en in de jaren dertig kon men ‘Abrascas’ armbanden in Berlijn kopen.
Jung vond in de vele occulte ideeën en oosterse filosofieën materiaal en inspiratie om zijn interpretatie van de mystieke en geestelijke reis van de mens te verduidelijken en te verklaren. Het is opmerkelijk wat hij ontleende aan de astrologie, zijn associatie met de oriëntalist Richard Wilhelm (I Tjing) of de voorwoorden die hij schreef voor Evans-Wentzs uitgaven van Tibetaanse teksten. De beste illustratie van de wijze waarop de psycholoog gebruik maakte van traditionele bronnen, ligt in de parallel die hij trok met de alchemie. Volgens Jung zelf, begon hij zijn onderzoek naar de alchemie naar aanleiding van een droom, waarin hij ‘gevangen was in de 17de eeuw’ (mogelijkerwijs een regressieve ervaring uit vorige levens), en het inzicht, dat het alchemistisch proces zelf een Heilsweg (inwijdingsweg) was kwam nadat hij The Secret of the Golden Flower gelezen had, wat een Chinese alchemistische tekst zou zijn, die hem door zijn vriend Richard Wilhelm was toegestuurd. Maar in een vroegere verhandeling, Een studie van het Individuatieproces, had Jung een ander verhaal verteld. Hier interpreteerde hij een reeks schilderijen, gemaakt door een van zijn patiënten die verschillende fasen in het individuatieproces zouden voorstellen.
Kristine Manns connectie met de Swedenborgiaanse Nieuwe Kerk is belangrijk om twee redenen. Ten eerste is er altijd verband gelegd tussen Swedenborg en de alchemie in de geest van hen die zich bezighouden met het traditionele denken, vooral in de Amerikaanse Nieuwe Kerk.
Ten tweede had Charles Holbrook Mann, de vader van de patiënte, zelf een leidinggevende rol gespeeld in de pogingen van de Sweden-borgianen in de 19de eeuw om voor zichzelf een systematische ‘geneeswijze van de ziel’ te ontwikkelen. Hij had deel uitgemaakt van een beweging die, meer dan een halve eeuw voor Jung, voorstander was geweest van de methode die Jung zelf zou gebruiken bij de behandeling van Manns dochter: dat men tekeningen moest gebruiken om de geestelijke vooruitgang aan te geven van diegenen op wie de ‘geesteskuur’ van de Swedenborgianen werd toegepast. Kristine Mann schreef later een verhandeling over ‘De zelfanalyse van Emanuel Swedenborg’ voor de Jungianen in New York, en Jung richtte zijn aandacht op de alchemie zelf. In zijn ‘Psychologie und Alchemie’ zien we een diepgaande studie van de alchemistische zijde van de opleving van het occultisme. In de bibliografie treft men mevrouw Atwood, A.E. Waite, Arthur Avalon en G.R.S. Mead naast minder vermaarde esoterici aan. In zijn idee dat de middeleeuwse alchemie ‘veel leek op een onderstroom van het christendom dat aan de oppervlakte heerste’ is Jung ongetwijfeld dank verschuldigd aan A.E. Waite, en in het denkbeeld dat ‘de centrale gedachten van het christendom wortelen in de gnostische filosofie’, (denken we bijvoorbeeld aan het genootschap van Mithras), herhaalt hij de redenering van Anna Kingsford en Edward Maitland, wier ‘esoterisch christendom’, zo invloedrijk was geweest bij de opleving van het occultisme. Jung was zo voorzichtig slechts op oorspronkelijkheid aanspraak te maken voor het ontdekken van de psychologische betekenis van de alchemie en de toepassing van het door de alchemisten uitgestippelde proces als model voor het door de mens te volbrengen individuatieproces, dat volgens hem in geen enkel geval te voorschijn kwam onder analytische behandeling. Esoterici beschouwen Jungs individuatieproces als één van de vele inwij-dingswegen of mysteriescholingen waaraan de mensheid en zijn cultuurgeschiedenis zo rijk is.
Jungs psychologie werd als dusdanig herkend, en er begon zich een menigte van verwante zielen rond hem te verzamelen. Kristine Mann is maar één voorbeeld, en om nog een aantal anderen te noemen van vóór de Tweede Wereldoorlog: Maurice Nicoll, die door Jung als zijn opvolger in Groot-Brittanië werd aangewezen, verliet zijn Zwitserse leermeester om naar Gurdjieffs Instituut in Fontainebleau te gaan, William Mac Dougall was reeds vóór de Eerste Wereldoorlog geïnte-resseerd geraakt, en toen Jung in 1923 en 1924 in Engeland studiegroepen leidde, werden deze opgetekend door de theosoof en schrijver over magie, W.B. Crow. Na 1933 hadden de geleerden, mystici en kunstenaars die Jungs levensbeschouwingen deelden, een ‘forum’ in de Eranos Conferenties die in Ascona in Zwitserland gehouden werden. Dit was een idee van Olga Froebe-Kapteyn (1881-1962), die een speciaal auditorium liet bouwen in haar villa aan het Lago Maggiore voor een project dat aanvankelijk aangeduid werd als een ‘zomercursus ter bestudering van de theosofie, mystiek, de esoterische wetenschappen en filosofieën en alle vormen van onderzoek van de geest’. Eén van de bezoekers aan Ascona was Jacob Wilhelm Hauer, die Jung had ontmoet door zijn voornaamste leerling in Mün-chen, en die in 1932 een studiegroep over yoga leidde voor Jung en de zijnen in Zurich. In 1934 hield hij een lezing in Eranos over getallensymboliek, die grote invloed op Jung zou uitoefenen, en in dezelfde lezing, gebruikte hij het idee van het collectief onbewuste, om aan te tonen dat er een rasse-onbewuste was met een bij het ras horende symboliek. In de esoterie maakt men namelijk onderscheid tussen persoonlijk karma, groepskarma, familiekarma enzovoort, maar tevens ook tussen karmische invloeden of energievelden die van buitenaf in de ziel binnendringen om dan bevrijd te worden door de hogere geest van de mens zelf.
Het karma dat de mens heeft meegebracht als zielestructuur vanuit het voorgeboortelijke leven en vorige levens, en dus zelf ontwikkeld heeft, wordt ervaren als ‘zwaarder en moeilijker om tot verlichting te brengen’.
Men spreekt zo over; volkszielen, familiegeesten, plantenelfen, waternimfen, wezens van de aarde, enzovoort.
Uit een zeer wijdvertakt geheel aan ideeën, inspiraties en inwijdings-cultussen heeft Jung de vruchten geplukt die hem van wezenlijk belang toeschenen. Maar hiertussen kunnen ook wel enkele zieke vruchten gezeten hebben.
Zoals elk levend wezen had Jung zijn hemelse ‘zonzijde’ en zuivere inzichten en ervaringen, maar ook bij hem waren duistere schaduwen aanwezig, waaruit hij zich elke keer opnieuw diende te bevrijden.
Maar de wijze man uit Zurich was een volleerd esotericus, mysticus, wetenschapper, arts, psychiater en een mens vol mededogen en begrip.
Krishnamurti, Rudolf Steiner en de Theosofische Vereniging
Jiddu Krishnamurti werd als jongeling opgemerkt door Charles Webster Leadbeater, de toenmalige ‘geestelijke vader’ van de Theosofische Vereniging. Het jonge kind liep verwaarloosd rond in de buurt van Adyar in India, waar het Theosofische genootschap één van haar centra had opgericht. De jonge indiase Krishnamurti leefde weliswaar in een prachtige levensaura en werd doorstroomd met ‘hoge spirituele energieën’. Hij doorleefde samen met Annie Besant en C.W. Leadbeater vele theosofische inwijdingen en werd later beschouwd als de “Wereldleraar” of “Maitreya Boeddha”.
Krishnamurti wees op latere leeftijd deze rol van de hand en in 1929 verwierp hij de vereniging en alle religieuze sekten en organisaties; sedertdien is hij voortgegaan met onderricht en lezingen en heeft hij een groot aantal boeken het licht doen zien.
Krishnamurti sprak over de volmaakte geestelijke vrijheid, los van alle dogmatiek, religie, occulte hiërarchieën en tradities.
De Theosofische Vereniging werd opgericht in New York op 13 december 1875 door Helena Petrovna Blavatsky, kolonel Henry Steel Olcott en William Quan Judge. Er was reeds eerder een poging ondernomen om een occulte groep te stichten, die door Madame Blavatsky de ‘Miracle Club’ genoemd was, en de eerste theosofen in die tijd vertegenwoordigden vele occulte stromingen uit die dagen. We spreken dan over het medium Emma Hardinge-Britten. Dr. Seth Pencoast uit Philadelphia, een geleerde op het gebied van de Kabbala en beoefenaar van de kleurentherapie, een Portugese jood, De Lara genaamd, die waarschijnlijk ook op de hoogte was van de overleveringen van het Europese occultisme, en nog vele andere, zoals kunstenaars en ‘levensfilosofen’.
De openingsrede van het nieuwe genootschap werd gehouden door een ingenieur, George Felt, met als onderwerp ‘The lost canon of proportion of the Egyptians, Greeks and Romans’.
Een grote groep bewonderaars werden sterk beïnvloed door H.P. Blavatsky en kolonel Olcott met hun oosterse en spiritische ideeën. In deze periode ontstond een groot aantal occulte genootschappen in de grote steden van Europa en Amerika, want in die dagen maakten de eerste wonderen van het spiritisme en de beweging van het mesmerisme en hypnose plaats voor een doelgerichter onderzoek naar de werelden van het onzichtbare.
De Theosofische Vereniging groeide langzaam van ‘het onderzoek naar latente en verborgen krachten in de mens’ naar de kernvorming en ontwikkeling voor een ‘wereldbroederschap van de mensheid’.
Er heerste een vaag collectief verlangen naar een betere wereld, een grote behoefte om een vervanging te vinden voor het goddelijke en spirituele dat door de materialistische natuurwetenschap uit ‘de schepping’ verdreven werd, en een hunkering naar de wereld van magie en mysterie, die door het tijdperk van de machine, geheel en al leken te zijn afgeschaft. De ‘Westerse mens’ zocht naar zijn oude mystieke wortels uit het verre verleden.
In 1866 was H.P. Blavatsky erin geslaagd om in Tibet door te dringen. Zij kwam in aanraking met de Himalaya-loge, een broederschap van Adepten, die is samengesteld uit Indische rassen. Deze broederschap geeft hogere geestelijke kennis door via mystici wanneer de sferen er rijp voor zijn.
Twee Adepten, Morya en Koot Hoomi, achtten het tijdstip aangebroken om deze kennis aan mevrouw Blavatsky door te geven. Vijf jaar lang ontving zij onderricht in de geheime leringen omtrent het wezen van de mens in relatie tot de kosmos. Toen zij in 1871 in Amerika aankwam was zij een ingewijde in de occulte wetenschappen. Leadbeater beschouwde deze Koot Hoomi als de reïncarnatie van Pythagoras, die reeds in zijn mysterieschool de reïncarnatiegedachte onderwees.
Mahatma Kuthumi werd geboren in het begin van de 19de eeuw in een Punjab familie die zich in Kasjmir had gevestigd. Hij studeerde in 1850 aan de Oxford Universiteit en er wordt algemeen aangenomen dat hij omstreeks 1854 ‘The dream of Ravan’ publiceerde, alvorens naar zijn vaderland terug te keren. Deze Brahmaan bracht de rest van zijn leven door in zijn Lamaklooster in Shigatse, Tibet. Zijn contact met de buitenwereld bestond onder andere uit didactische leringen die hij per post aan zijn meest toegewijde leerlingen stuurde. Die brieven worden nu bewaard in het British Museum. Een van de belichamingen van Kuthumi was Tutmoses 3. Dit was een Farao, Profeet en Hogepriester in het Nieuwe Koninkrijk omstreeks 1460 v.Chr. Kuthumi was ook op aarde als Pythagoras, de Griekse filosoof in de 6de eeuw voor Christus, die als de ‘Blonde Samian’ (iemand van Samos) werd beschouwd als een zoon van Apollo… .
Elke ziel in een nieuwe belichaming gaat ooit naar landen en plaatsen waar hij hogere energieën heeft achtergelaten in een vorige incarnatie. Als Pythagoras kon deze incarnatie van Tutmoses 3 dus heel gemakkelijk de inwijdingen van Isis weer ontvangen.
Verrezen Meester Kuthumi.
Kuthumi was tot voor kort Chohan (Heer of Meester) van de Tweede Straal van Goddelijke Verlichting, en maakt zich thans, samen met Jezus, dienstbaar als Wereld Leraar. Hij is de opperpriester van de Natuur Kathedraal te Kasjmir in India, en hoofd van de Broeders van het Gouden Kleed. Kuthumi houdt tevens residentie te Shigatse in Tibet, waar hij gewijde klassieke muziek speelt van Oost en West. Hij speelt composities van zowel de Hemelse Heerscharen als de vroegste Wortel Rassen van de Aarde, op een orgel dat afgestemd is op de muziek van de Sferen, en hij haalt met het gewijde geluid van God zielen uit de astrale wereld naar de etherische wijkplaatsen van de Broederschap.
EL Morya
Tibetaanse Meester
Chohan van de eerste straal – blauw
Verbonden met het Keelchakra
Chohan van de Darjeeling raad van de grote witte broederschap
Hij is verbonden aan de tempel van de wil van God.
Hij staat aan het hoofd van alle esoterische scholen
Het kwade in de mens wordt door hem omgebogen tot het goede
El Morya was eens geïncarneerd als Abraham.
Hij helpt ook bij het onder controle houden van iemands wilskracht in tijden als alles in het leven moeilijk lijkt.
Goddelijke kwaliteiten: Almacht, Volmaaktheid, bescherming, Geloof, verlangen om de wil van God te doen door de kracht van de bron.
Retraite verblijf: Darjeeling, India,
Serapis Bey
Meester en Chohan van de vierde straal wit
Verbonden aan het Basis chakra
Hij houdt de Hemelvaart deur open bij de tempel van Hemelvaart op etherisch niveau in Luxor, Egypte.
Hij balanceert en activeert de energie die nodig is ter introductie van de kunst en schoonheid van alle gebieden van het leven.
Hij staat bekend als de grote gedisciplineerde, en hij inspecteert de kandidaten voor de Hemelvaart.
In de negentiende eeuw, Serapis Bey werkte nauw samen met El Morya, Kuthumi, Djwal Kul en andere Meesters bij het opzetten van de theosofische gemeenschap.
Serapis was belichaamd als hoge Priester in Atlantis meer dan 11.500 jaar geleden.Hij was de Farao Amenhotep III, c. 1417-1379 voor Christus men noemde hem de magnifieke.
Hij bracht Egypte politiek op prestigieuze hoogte, het zelfde bereikte hij op het gebied van welvaart en vrede.
Goddelijke kwaliteiten: Zuiverheid, welzijn, Verlangen God te kennen door de zuiverheid van lichaam, Geest en ziel via het bewustzijn van de Goddelijke moeder.
Retraite verblijf: Tempel in Luxor, Egypte
Lady Master Nada
Meester en Chohan van de zesde straal - Paars met Goud verbonden aan het Solar Plexus
De ten hemel gevaren Lady Meester Nada is de Chohan van de robijn rode straal van Ministerie, Vrede, Rechtvaardigheid, vrijheid en eerbiedwaardigheid voor de bron.
Lady Nada is een actief lid van de karmische raad.
Oorspronkelijk was de Roze Straal de derde straal van Goddelijke liefde, en ze zal nu met beide stralen blijven werken.
Een ieder van ons heeft zeker met een van de Zeven Stralen verbinding.Lady Nada was een priesteres van goddelijke liefde in Atlantis.
In het etherisch vlak bestaat de tempel nog steeds, en is een Roze roos hier het symbool voor, deze retraite plaats bevind zich boven New Badford, Massachussets.
Samen met Moeder Maria, Kuan Yin en Lady Atheana houdt Lady Nada toezicht op een andere etherische tempel boven het Titicaca, in Peru, waar de vrouwelijke energieën uit de goddelijke bron worden gedistribueerd naar de aarde om de mannelijke energie uit te balanceren.
Goddelijke kwaliteiten: De zielzorg van de Christus, Verlangen om God te dienen door het meesterschap van de Christus.
Retraite verblijf: New Badford, Massachussets
Titicaca, in Peru
Zo hebben we nu enkele grote kosmische invloeden beschreven die wonderlijk inwerken in de geestelijke ontwikkeling van de mensheid.
Maar nu keren we terug naar het leven van Leadbeater.
Leadbeater was een anglicaans geestelijke die door madame Blavatsky gewonnen was, hoewel hij steeds bleef beweren dat zijn eerste contact met de theosofie had plaatsgevonden in de school van Pythagoras op Samos in 540 v.Chr.
Hij was een ongeneeslijke romanticus en fantast en hij maakte in theosofische kringen naam als helderziende. Samen met mevrouw Besant verrichtte hij onderzoekingen langs helderziende weg betreffende de gedachtenvormen; de vormen die gevoelens en gedachten aannemen in de fijnstoffelijke en ‘onzichtbare’ werelden, en hierin zien we sterke overeenkomsten met de zienswijze van de Griekse filo-soof Plato, en de ‘occulte chemie’ teneinde het wezen van de materie te doorgronden.
De uiteindelijke doeleinden van de theosofische vereniging luiden: het vormen van een kern van de algemene broederschap der mensheid, zonder onderscheid van ras, geloof, geslacht, kaste of kleur; het aanmoedigen van vergelijkende godsdienststudie en van de filosofie en wetenschappen; het onderzoeken van onverklaarde natuurwetten en van de sluimerende krachten die in de mens leven. Vooral het streven naar waarheid en het willen zoeken naar het hoogste inzicht staat in de theosofische vereniging centraal.
In 1885 begon H.P. Blavatsky aan haar levenswerk ‘De geheime leer’. Het is een driedelig werk dat respectievelijk de wording van de kosmos uiteenzet (kosmogenese), de wording van de mens (anthropogenese) en de betekenis van de esoteriek. Zij reikte op esoterische wijze vele sleutels aan voor de mystici in het Avondland, (gezien als Europa en Amerika) en de vele theosofen en spirituele mensen. In haar occulte leer verschijnt de kosmos als een totaliteit die een stoffelijke en een geestelijke zijde heeft, een buitenkant en een binnenkant, zevenvoudig opgebouwd. Deze zevenvoudige opbouw van de kosmos (beschreven in de Akasha Kroniek en Het Tibetaanse Dodenboek) is op microniveau herkenbaar in de zevenvoudige samenstelling van het menselijk lichaam. Zo zien we de zeven sferen vormen aannemen in de zeven chakra’s in de aura van de mens. Dit lichaam nu krijgt door middel van zeven wortelrassen in zeven culturen zijn ontwikkeling in samenhang met de ontwikkeling der planeten, het aloude principe van ‘zo boven, zo ook beneden’ en de inzichten van Hermes Tresmegistos. Op fijnzinnige wijze hebben vele yogi’s uiteengezet hoe met name het stoffelijk lichaam in relatie staat tot het astrale lichaam en het te vormen mentale lichaam. Het is het astrale of ‘sterrenlichaam’ dat in contact kan komen met de hogere werelden. Bijvoorbeeld in meditatie en contemplatie, de sferen tussen waken en slapen en de heldere dromen, dagdromen of nachtelijke dromen. Naarmate dit astraallichaam zich beter kan ontwikkelen zal het gemakkelijker loskomen van het stoffelijk lichaam. Hierdoor kan het astraalreizen plaatsvinden wat uitvoerig is beschreven in de leringen van Tibetaanse Lama’s. Wanneer het astraallichaam een zeer fijnstoffelijk energieveld is geworden kan het na de dood onvereenkomstig de wet van het karme steeds meer vergeestelijken. Via het atmisch, boeddhistisch en causaal lichaam kan dan de uiteindelijke vereniging plaatsvinden met het goddelijk universum. Dit verschijnsel wordt Maha-Samadhi genoemd. Reïncarnatie is dan niet meer nodig. De mens is voorgoed onsterfelijk geworden, een zoon of dochter van de Bron van alle Leven, het goddelijke Universum.
Deze Boeddha-natuur leeft in alle levende wezens. Boeddha als de Verlichte, is in het boeddhisme de benaming voor wie de ‘verlichting’ heeft bereikt en daardoor in het nirvana (volledige rust en volmaakte innerlijke vrede, de absolute vernietiging van alle begeerte en van het worden) is getreden, nadat de boeddha het nirvana heeft bereikt, heeft hij geen enkele relatie meer met de wereld en is contact met hem niet meer mogelijk, zelfs niet via gebed.
In het hindoeïsme is Boeddha als stichter van het boeddhisme de negende incarnatie (avatar) van de grote god Vishnu, die het huidige tijdperk inluidde. De Chinese naam voor Boeddha is Fa en de Japanse is Butsu.
Vanuit het boeddhisme kennen we ook de bodhisattva’s. Deze zijn zegebrengende wezens of verlichte geesten die zich soms incarneren in menselijke gestalte of gedaante.
Vanuit het boeddhaschap keren zij vrijwillig terug omdat zij zich bekommeren om het welzijn van de mensheid. De bodhisattva’s worden dan ook vereerd in hun fijnstoffelijke verschijningen en te hulp geroepen in alle gevallen van nood en leed.
Bekend zijn de vijf Dhyani-Bodhisattva’s en de acht Mahabodhisattva’s. De bodhisattva’s worden voorgesteld men een prinselijk gewaad en een vijfdelige kroon.
Maar nu terug naar de theosofie; in de oudheid via de Alexandrijnse wijsgeren de Philaleten, is de theosofie als goddelijke wijsheidsleer door Ammonius Saccas (175-242 na Chr.) en zijn leerlingen in een eclectisch
(uitgekozen) theosofisch stelsel uiteengezet. Van Ammonius zelf, geestelijke vader van het neo-Platonisme, zijn geen geschriften bekend. Leerlingen als Origines, Herrenius, Platinus en Longinus maakten wel veel aantekeningen naar aanleiding van de esoterische leringen van Ammonius en werkten deze later uit. De essentie van zijn leer is echter nooit op schrift gesteld. Het gevaar van verkeerd gebruik door oningewijden was hiervoor de voornaamste reden. Daarom eiste Ammonius van zijn leerlingen dat zij onder ede moesten verklaren nooit de geheime leer of kennis openbaar te maken. Puttend uit de leer van Hermes (de Egyptische Thot), Plato en Pythagoras, stelde Ammonius dat de proloog van Johannes een zelfde diepgang bevatte, en dat Jezus met zijn komst als hoog zonnewezen op de aarde, tot doel had om de oude wijsheidsleer in zijn oorspronkelijke vorm aan de mensen terug te geven.
Fundamenteel richt het neoplatonisme zich op de Ene, de absolute transcendente goddelijke Energie, en al het andere bestaat uit uitstralingen van deze uiteindelijke eerste oorzaak.
Door Dionysius de Areopagiet had het neoplatonisme uitwerking op de tradities van de religieuze mystiek in het christendom en de islam. Het kreeg tijdens de renaissance een opleving bij Pico della Mirandola en Marsilia Ficino. Zo kunnen we de grote invloed van het neoplatonisme in de kunstzinnige wereld werkelijk doorschouwen.
We keren met onze beschouwingen terug naar de Theosofische Vereniging. Het groeiproces van deze beweging kende veel spirituele hoogten en vele schaduwzijden en illusies. Zo ontstonden er meerdere niveaus van inwijdingen en occulte scholingswegen, met medewerkers en tegenstanders en zovele gradaties daartussen. Het ernstigste geval van ‘desertie’ was dat van dr. Rudolf Steiner, het hoofd van de Duitse afdeling van de Theosofische Vereniging.
De twee voornaamste redenen hiervoor waren, ten eerste het feit dat Annie Besant een door Steiner uit de afdeling gestoten sujet, Hugo Vallrath, weer had toegelaten; ten tweede werd er hoe langer hoe meer de nadruk gelegd op de Orde van de Ster in het Oosten, binnen de Theosofische Vereniging in het algemeen en vooral rondom de nieuwe ‘wereldleraar’ Krishnamurti. Net als de Meesters in een vroeger stadium tweespalt hadden veroorzaakt gaf de cultus van de toekomstige Wereld-Leraar aanleiding tot onderlinge strijd.
Op een gegeven moment werden de enormiteiten van de Orde van de Ster Steiner teveel en in 1913 verliet hij de vereniging om zijn eigen Anthroposofische Vereniging te stichten, die met geen enkele theoso-fische vereniging iets gemeen had.
In Wenen had Steiner de invloedrijke theosoof Friedrich Eckstein ontmoet en door hem werd hij geïntroduceerd in de kring van de Weense idealisten, waarvan Marie Lang de leiding had; en met haar jonge leeuwen omringde zij Eckstein, de politicus Victor Adler en de schrijver Hermann Bahr, in Café Griendsteidl, aan de Michaelerplatz. Via Eckstein en zijn vrienden had Steiner kennis gemaakt met de mystiek en de handboeken van de theosofie; maar tegelijkertijd raakte hij bevriend met de feministe Rosa Mayreder en liet hij zich in met progressieve sociale ideeën. Hij raakte tevens helemaal in de ban van Goethe en in 1883 werd hem gevraagd Goethes wetenschappelijke geschriften te bewerken voor de standaardeditie. In Weimar zette Steiner zijn werk over Goethe voort en publiceerde hij verscheidene filosofische boeken. In 1897 verhuisde hij naar Berlijn en werd hij hoofdredacteur van het Magazin für Literatur. Steiner werd algauw een man van betekenis in de intellectuele en sociaal bewogen wereld van de hoofdstad. Hij sloot vriendschap met John Henry Mackay, een wat beruchte half Schotse, half Duitse anarchist, die Steiners boek Die Philosofie der Freiheit met bewondering had gelezen. Toen Steiner in oktober 1899 met de weduwe Anna Eunicke trouwde, was Mackay getuige. Dit eerste huwelijk van Steiner gaf aanleiding tot allerlei beschuldigingen over en weer, maar wat zeker is, is dat het geen succes was en dat Steiners vrouw hem in 1906 verliet. Toen ze in 1911 stierf, verspreidden de ultra-occulte bladen het praatje dat Steiner ‘haar astraal gewurgd had’.
De ontwikkelingen die Rudolf Steiner doormaakte vertonen parallellen met die van Annie Besant, en tegen de tijd dat zijn eerste vrouw hem verliet was de voormalige Goethekenner volledig bekeerd tot profeet van de esoterische leer. Zoals we gezien hebben traden in 1913 de meeste Duitse theosofen uit de vereniging; zij volgden Steiner in zijn nieuwe Anthroposofische Vereniging.
Het mystieke systeem van Rudolf Steiner heeft betrekking op een theosofie die de mens in het middelpunt plaatst in plaats van God. De bedoeling is dat de mysticus door concentratie en meditatie tot een ‘intuïtie’ komt die zijn lagere zelf in staat stelt een visioen te hebben van zijn hogere Zelf.
Anthroposofie brengt zodoende stromingen bijeen uit velerlei delen van de wereld, zoals India, Perzië, Egypte en Palestina.
Zij onderricht eveneens reïncarnatieleer en de ontsnapping uit de materie door en in de geest.
In 1891 promoveerde Steiner tot doctor in de filosofie. In zijn dissertatie legt hij de grondslag voor een spiritueel wereldbeeld, dat in zijn latere anthroposofie wordt uitgewerkt. Tussen 1902 en 1913 had er een hele ontwikkeling in Steiners denken plaatsgevonden. Hij bouwde geleidelijk een groep volgelingen op en vestigde zijn reputatie voorgoed door een serie colleges, die hij in 1906 in Parijs gaf. In hetzelfde jaar aanvaardde Steiner een handvest van een occulte organisatie van dubieuze herkomst, de OTO (de Orde van de Tempel van het Oosten), dat hem de bevoegdheid gaf een loge te houden van de orde, die de Mysteria Mystica Aeterna genoemd werd. Steiner beweerde dat zijn motief was te komen tot een soort ‘apostolische opvolging’ en dat hij nooit het plan had gehad om ‘in de geest van een dergelijke vereniging te werken’. De OTO deed aan sexuele magie en Steiners talloze tegenstanders gebruikten deze bijkomstigheid later om de anthroposofen aan te vallen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat Steiner sexuele praktijken van de OTO overnam, maar waarschijnlijk koesterde hij toch de ambitie een grote occulte federatie op te richten, die gebaseerd was op de structuur van de verenigingen der rozekruisers, die verbonden waren met de OTO. Tegelijkertijd gaf deze studie hem waarschijnlijk de impuls om zijn eigen visie op de leer der rozekruisers uit te werken, die niet nader omschreven meditatieoefeningen omvatte.
Steiners leer van de rozekruisers was, evenals zijn theosofie, een persoonlijke schepping. Hij nam van de theosofen de beginselen van karma en reïncarnatie over, vermengde ze met elementen van het Europees occultisme en voegde er veel van Goethe en een nieuw soort christendom van eigen makelij aan toe.
In 1895 bijvoorbeeld, publiceerde hij een werk ter verdediging van de filosoof Friedrich Nietzche. Vooral tijdens diens ziekte, werd het Steiner duidelijk hoe slecht ‘het genie’ van Nietzsche werd begrepen.
Steiner beweerde zijn helderziende vermogens aan het begin van zijn Weense periode te hebben ontwikkeld, hoewel hij in zijn boek; “Beelden uit mijn jeugd”, reeds merkwaardige occulte belevenissen beschrijft. Later legde hij een verband tussen bepaalde meditatieoefeningen en Goethes methode om tot het wezen der dingen door te dringen.
Naarmate de mens zijn ‘geestelijke ogen’ ontwikkelt, zullen de wezens uit hogere werelden zich aan hem kenbaar maken en zal hij zijn kennis verdiepen. Hij kon niet alleen langs helderziende weg inzicht in de waarheid krijgen om zijn schare te leiden, maar hij was ook in staat om zijn bovennatuurlijke gaven aan te wenden tot het doorgronden van het verleden en zo de geschiedenis van Atlantis en Lemurië te schrijven. Dit lag helemaal in de lijn van H.P. Blavatsky met dit verschil, dat volgens Steiner conceptie de mens niet vooruit evolueert maar achteruit, terug naar de goddelijkheid die hij eens bezat maar verloren heeft. De ‘Eeuwige Waarheid’ in onszelf, dienen we elke keer opnieuw terug te vinden.
Zo leven er op aarde dan zeven elkaar opvolgende rassen, ook wel stamrassen genoemd; het Polarische (of Adamische), het Hyperboreaanse, het Lemurische, het Atlantische, het Arische en twee toekom-stige rassen. Het eerste stamras woonde aan de Noordpool en ze waren onzichtbaar want ze bestonden uit vuurnevel; het tweede woonde in Noord-Azië en was net zichtbaar – zij vonden de geslachtsgemeenschap uit, in deze sferen ontwikkelden zich de verschillende sexen; het derde stamras waren de aapreuzen van Lemurië, die door middel van telepathie met elkaar communiceerden en die niet op onze manier konden denken, het vierde ras waren de mensen van Atlantis, die door zwarte magie uitgeroeid zijn; wij zijn het vijfde mensenras, een mensenvolk op de spirituele drempel met positieve en negatieve ervaringen, ook in het wereldkarma; het zesde stamras zal zich uit het huidige menselijke ras ontwikkelen en zal weer op Lemurië (in de Stille Zuidzee) wonen; na het zevende stamras zal het leven onze aarde verlaten en op hogere kosmische niveaus op Mercurius beginnen.
Het bereiken van de volmaaktheid zou verhinderd worden door twee machten, die Steiner Lucifer en Ahriman noemde. (Luciferisch verleden en Ahrimanische toekomst). Deze opvatting is waarschijnlijk afkomstig van het gnosticisme en de geschriften van Zarathustra, de Ghâtâ’s van Zarathustra. Ahoeramazda, de Heer van het Licht, de Heer van Wijs-heid, de Ene Universele Energie weerspiegelt zich doorheen de Mens-heidsrepresentant die Steiner beeldhouwde in een grote houtsculptuur in het eerste Goetheanum (in Dornach, Zwitserland).
Het eerste Goetheanum werd door Steiner ontworpen en gebouwd uit dezelfde houtsoorten als een viool. Het bestond uit twee koepelconstructies, waarvan de grootste iets royaler was dan de koepel van de St.-Pieter; het geheel was uiterst brandbaar. Op oudejaarsavond 1922 stak een pyromaan het bijna voltooide bouwwerk tot vreugde van Steiners plaatselijke tegenstanders in brand. Het tweede Goetheanum, even opmerkelijk als het eerste, is van beton. Het zijn eeuwenoude tempels die gematerialiseerd werden in deze tijden en alle delen ervan weerspiegelen oude culturen en hun inwijdingsrituelen. (de bouwimpuls van Rudolf Steiner).
Het gebied waarop de anthroposofische leerstellingen met het meeste succes zijn toegepast is in feite het onderwijs. Als repetitor en later als lector had Steiner een grote ervaring op dit terrein en hoewel zijn opvattingen op zijn occulte theorieën berustten, vermochten deze laatsten niet het hem vertrouwde beeld van de werkelijkheid te vertroebelen. Al zijn inzichten – al dan niet occult – maakten Steiner tot een vooraanstaand figuur onder de progressieve pedagogen van vlak na de Eerste Wereldoorlog en in 1962 waren er over de hele wereld ruim 70 scholen, die op anthroposofische leest geschoeid waren.
Steiners theorieën over kleur en verhoudingen, ontleend aan Goethe en aan een lange traditie van metafysisch denken, beïnvloedde verschillende kunstenaars en architecten uit die tijd.
Kadinsky en Jawlensky bezochten zijn colleges en Mondriaan hechtte grote waarde aan zijn geschriften. Vele van Steiners boeken zijn uitgegeven door de Rudolf Steiner Pers.
In vele van de Anthroposofische ontwikkelingen horen we de oude theosofieën doorklinken, en zo beschouwen we dan de theurgie als metafysisch verschijnsel.
Theurgie wordt beschouwd als de directe handeling van God of het Allerhoogste doorheen de mens. In essentie vindt de theosofie in de ruimste zin haar toppunt in wijsheid en begrip, theurgie in bovennatuurlijke handelingen en krachten; even strikt genomen heeft theurgie betrekking op de Eeuwige Universele Energie die ons doorstroomt, hoewel het woord losweg gebruikt wordt voor andere geestelijke krachten. R.A. Vaughan schreef: ‘Ik zou de term, “theurgisch” gebruiken om die mystiek te kenschetsen, die in het algemeen op bovennatuurlijke krachten aanspraak maakt, wonderen verricht, niet zoals op de zwarte kunst door hulp van beneden (psychische krachten uit de ‘onderwerelden’ of schaduwzijden van de onderste chakra’s), maar zoals witte magie, met behulp van talisman of kruis, halfgoden, engelen en aartsengelen.’
Theurgie nam een bevoorrechte plaats in bij sommige gnostici, volgens wie goddelijke kracht werd opengelegd voor de ingewijde. Bijzonder belangrijk was het bij de latere neoplatonisten, voornamelijk Iamblichus en Proclus, die geloofden in ‘Intelligenties’ of kosmische krachten, die in de ziel van de mysticus zouden komen en hem met bovenmenselijke krachten zouden begiftigen. Er was een aanzienlijke herleving van de theurgie tijdens de renaissance bij neoplatonisten als Pico en theosofen als Agrippa, Paracelsus en Boehme. Agrippa von Nettesheim, Heinrich Cornelius (1486-1535) werd in Keulen geboren. Hij was geleerde en alchemist, theoloog en magiër, advocaat en agent van de geheime dienst. In zijn werk Occulte Wijsbegeerte, geschreven toen hij een jonge man was maar niet eerder dan in 1531 gepubliceerd, bracht hij een systeem naar voren waarin alles samen is verbonden in één enkel geheel dat God is. De mens, naar het aanschijn van God gemaakt, is een microkosmos, een klein universum. De macrokosmos zijnde als de mens heeft een wereldziel. De anima mundus is een universeel filosofisch begrip dat in alle oude culturen zijn eigen omschrijvingen heeft gekend. Er zijn sinds mensenheugenis ‘overeenkomsten, door het gehele heelal, geheimen die enkele ‘uitverkorenen’ kunnen beheersen door er in door te dringen. De mens heeft in zichzelf ‘Alles dat omvat wordt in de grotere wereld’. Er zijn in hem de vier Elementen in juiste verhouding, (aarde, water, vuur en lucht) en de kwintessens van Ether, de zegewagen van de ziel. Er is in hem het vegetatieve leven van de planten en de wereld van de mineralen, de zintuigen van de dieren, van hemelse geesten, de Angelieke rede en het Goddelijk ‘begrip’. De mens ontvangt en omvat zelfs God Zelf. In die tijd waren dit gewaagde uitspraken, in strijd met de kerkelijke leerstellingen. In ‘De Onzekerheid en IJdelheid van Wetenschappen en Kunsten’, schetst Agrippa de kennis van zijn tijd met nauwkeurige wetenschappelijkheid, maar hij komt tot de slotsom dat dit niets is vergeleken met het goddelijk geopenbaarde Woord van God.
In 1651 werd Agrippa’s Occulte Filosofie in het engels vertaald. We lezen het volgende: ‘Dit is ware en verheven Occulte Filosofie’. Ten einde de mysterieuze invloed van de intellectuele wereld op de hemelse, en van beide op de aarde te begrijpen; ten einde te weten hoe ons op te stellen en ons uit te rusten om in staat te zijn de superieure werkingen van deze werelden te ontvangen, waarbij wij het vermogen kunnen verkrijgen wonderbaarlijke dingen te verrichten door natuurlijke krachten; ten einde de geheime beraadslagingen van mensen te weten te komen, rijkdommen te vermeerderen, vijanden te overwinnen, de gunsten van mensen te verkrijgen, ziekten uit te bannen, gezondheid te behouden, het leven te verlengen, de jeugd te vernieuwen, toekomstige gebeurtenissen te voorspellen, dingen te zien en te weten die ver weg geschieden, en dergelijke. Deze dingen kunnen ongelofelijk schijnen, lees echter de voorgaande verhandeling en je zult zien hoe de mogelijkheid zowel door de rede als door het voorbeeld bekrachtigd wordt.
En nu het afronden van onze beschouwingen over de Theosofische Ver-eniging. Letterkundigen die in Theosofia (sinds 1894), het Nederlands orgaan van de Theosofische Vereniging, gepubliceerd hebben, waren onder meer Frederik van Eeden, Henri Borel, Tony de Ridder en me-vrouw Selleger-Elout, J.W. Boissevain, J.L.M. Lauweriks, Johan van Manen, prof. J. J. Poortman, H. Van Praag, R.A. Reddingius en vooral prof. Bernard Lievegoed, arts en bedrijfspsycholoog, die zijn eigen boekwerken het licht heeft laten zien.
Gewezen theosofen in Nederland waren: Rico Bulthius, André Peters, Pam Ructer, Roel Houwink, Nico van Suchtelen, Hella Haasse en Roel van Duyn.
Gustav Meyrinck was in de jaren negentig van de vorige eeuw lid van de Praagse loge, W.B. Yeats werd diepgaand door de theosofie beïnvloed, componisten als Skrjabin en Cyril Scott waren theosoof, evenals Maria Montessori; Max Heindel – rozenkruiser, en Rudolf Steiner (zoals uitvoerig besproken) zijn als theosoof begonnen. De moderne astrologie werd ingeleid door het werk van de theosoof Leo; R. Assagioli, grondlegger van de psychosynthese, was leerling van de theosoof Iasink. Architecten als de Bazel ondergingen theosofische invloeden, Karel Rensburg schilderde ‘astrale gezichten’.
Krishnamurti en zijn bevrijding van de Theosofische Vereniging (en alle religieuze bewegingen en occulte organisaties) kunnen we beschouwen als ‘het transcendentaal gebeuren’ met enorme spirituele invloeden voor hemzelf en de ontwikkeling op vele bewustzijnsniveaus, voor vele andere ingewijden en mystici.
De tijd zal het geven dat Krishnamurti in zijn volgende ‘incarnaties’ los zal komen van alle illusies, en zo zal kunnen leven als eenvoudige mens onder de mensen.
Eenvoud siert alle vormen van leven.
Krishnamurti is uiteindelijk als mens nooit volledig kunnen loskomen van zijn levenslooppsychologie.
Het is een grote wens van ons allemaal om zoals Krishnamurti zelf schreef; het verleden los te laten.
Een moeder die liefdevol haar kind de moedermelk geeft, kan in zuiverheid vanzelf de hemelse extase bereiken in eenheid met haar kind. De hemelse energie of geestelijke vervulling doorstroomt alle levende wezens, en in onze aardse levens beleven we deze kosmische erva-ringen zo eens, af en toe, zoals een engelenwezen in de vluchtige wind.
Zowel H.P. Blavatsky, Leadbeater, Annie Besant en Krishnamurti beschouwden de siddhi’s (occulte en ‘paranormale vermogens’), als obstakels of subtiele illusies op weg naar de volmaakte verlossing of geestelijke vrijheid.
Ook vanuit de esoterie is de allerhoogste ervaring; de spirituele wedergeboorte elke keer opnieuw te wederbeleven, en ‘het wezen van de mystieke verlichting’ volledig te doorleven.
Toen we met Krishnamurti samen hebben gefilosofeerd, zo ongeveer vijfentwintig jaar geleden, de laatste keer wanneer Krishnamurti toespraken gaf te Amsterdam, vertelden sommigen van mijn vrienden dat Krishnamurti soms ‘koud en kil’ overkwam vanuit zijn ‘gevoels-leven’.
Jiddu Krishnamurti werd geboren op 11 mei 1895 te Madanapalle, in een orthodoxe brahmaanse familie. Het kleine stadje Madanapalle was gelegen in Andhra Pradesh. In 1909 verhuisde zijn familie samen met Krishnamurti naar Madras.
Zoals we weten ‘ontdekte’ Leadbeater Krishnamurti en bestudeerde zijn vorige levens. Krishna doorliep vele inwijdingen via de Theosofische Vereniging en werd later geadopteerd door de ‘geestelijke moeder’ Annie Besant. Op later leeftijd verwierp Krishnamurti zijn rol als ‘wereldleraar’ en ontbond zelfs de Theosofische Vereniging. De Theosofische Vereniging heeft zich op haar eigen wijze verder ontwikkeld tot op de dag van vandaag.
Maar nu volgen we één van zijn geïnspireerde voordrachten:
Overgenomen uit "Toespraken te Madras en Benares, 1947-1949", (Gevonden in een oud nummer van Theosofia) - Het publiek zat vermoedelijk vol met theosofen, zoals altijd als Krishnamurti te Madras sprak, uit de tekst lijkt zelfs naar voren te komen dat een groep theosofen hem had uitgenodigd. 6 februari 1949)
Jiddu Krishnamurti over de Theosofische Vereniging
Vraag: Gij hebt een kruistocht tegen blind geloof en georganiseerde godsdienst gehouden. Zou het onjuist zijn, wanneer ik zei dat ge, ondanks het feit dat ge in woorden de Theosofische leerstellingen veroordeelt, toch de kern die in de Theosofie ligt vervult? Gij predikt de ware Theosofie. Er is geen werkelijke tegenspraak tussen uw standpunt en het standpunt van de Theosofische Vereniging, waarvan de grote Presidente u het eerst in de wereld heeft geïntroduceerd.
(gelach)
Krishnamurti: Laat ons niet discussiëren over bepaalde personen, over Dr. Besant en mij, want dan raken we de draad kwijt.
Laat ons uitmaken of ik een kruistocht tegen blind geloof, bijgeloof en georganiseerde godsdienst voer. Ik tracht alleen maar een feit te constateren. Een feit kan door iedereen in overeenstemming met zijn eigen beperktheid geïnterpreteerd worden, maar toch zal het feit een feit blijven. Ik mag het dan al vertolken zoals het mij aanstaat of niet aanstaat, maar daar verandert het feit niet mee; dat is nog altijd het zelfde. Hieruit volgt, dat een geloof, een bijgeloof of het georganiseerde dogma van een godsdienst u niet kan helpen de waarheid te begrijpen. Men moet de waarheid zonder de sluier van al deze dingen bekijken, alleen dan kan men begrijpen en dat dan niet volgens eigen wensen; georganiseerde geloven, godsdiensten, die georganiseerde dogma's zijn, kunnen mij niet helpen het leven te begrijpen. Zij kunnen mij helpen het leven overeenkomstig mijn beperktheid te vertolken, maar dat is niet het leven begrijpen; dat betekent nogmaals, dat ik het leven overeenkomstig mijn instrument, mijn vermogen en mijn beperktheid vertaal.
Maar dat is niet het leven ervaren, en religie is niet het leven via een geloof ervaren; religie is het rechtstreeks ervaren van het leven zonder enige beperkende milieu-invloed. Daarom moet men vrij zijn van alle georganiseerde godsdienst, enz.
En wat is nu het Theosofische standpunt? Als de vrager zegt, dat ik de kerngedachte van de Theosofie tot verwerkelijking breng, dan zullen u en ik toch moeten uitvinden wat die kerngedachte van de Theosofie is en wat volgens de vrager de Theosofische Vereniging is. Wat is dus het kernpunt van de Theosofie? Ik weet het waarachtig niet, maar laat ons er eens op ingaan. Wat zijn de kernfeiten van de Theosofie: goddelijke wijsheid? Dat betekent het woord tenminste (ment valt in de rede). "Geen Godsdienst hoger dan de Waarheid". Is dat het kernpunt? Theosofie en de Theosofische Vereniging zijn twee heel verschillende dingen. Over welk van de twee hebt ge het nu? Alstublieft, heren, laat mij u voor alles verzekeren, dat ik niets aanval of verdedig. We willen hier wat waar is trachten te vinden, althans ik wil dat. U misschien niet; tenminste de aanhangers, zij die er zich vast aan verbonden hebben, zij die hun gevestigde belangen in de Theosofie hebben, blijven volhouden dat dit Theosofie is - maar dat zijn geen waarheidszoekers, deze mensen zijn alleen maar afhankelijk van hun eenmaal gevestigde belangen en hopen beloond te worden; ze zijn dus geen waarheidzoekers.
Nu moeten we nog uitmaken of er een verschil is tussen de Theosofie en de Theosofische Vereniging. De leringen van Christus zijn immers ook verschillend van de Kerk. De leringen van Boeddha zijn verschillend van het Boeddhisme, de georganiseerde godsdienst. Dat is duidelijk. De lering is één ding en de georganiseerde vereniging, de georganiseerde godsdienst, de georganiseerde lering is een ander ding, nietwaar?
De Theosofie en de Theosofische Vereniging zijn dus twee verschillende dingen. Waar gaat het hier nu om, om het kernpunt van de Theosofie of om de Theosofische Vereniging? Wanneer gij belang stelt in de kern der Theosofie, dus in de goddelijke wijsheid, hoe denkt ge die dan te benaderen? Het centrale punt in de Theosofie is de wijsheid, niet waar? Is dat niet zo, heren? U kunt die goddelijk of menselijk noemen, dat doet er niet toe. Maar kan men wijsheid in een boek vinden, kan wijsheid u door iemand anders gegeven worden, kan wijsheid beschreven worden, kan men haar in woorden vatten, kan ze worden geleerd en herhaald - is dat wijsheid? Wanneer ik de in woorden uitgedrukte ervaring van een Boeddha herhaal, is dat dan wijsheid, en is dat niet juist de herhaling van een leugen? Moet wijsheid niet rechtstreeks ervaren worden? En ik kan de wijsheid niet ervaren, wanneer ik alleen maar gegevens over de wijsheid van een ander heb.
Heren, willen diegenen van u, die het kernpunt in de Theosofie willen vinden, alstublieft aandachtig luisteren en hun oren niet dicht houden? Kan men wijsheid organiseren, kan men haar verspreiden, zoals ge politieke propaganda, of politieke beginselen verspreidt? kan wijsheid georganiseerd en verspreid worden ten bate van anderen? Kan men op wijsheid via gezag vat krijgen, komt wijsheid niet door rechtstreekse ervaring, en niet door de techniek van het weten wat een ander over wijsheid heeft gezegd? Wanneer ge zegt dat er geen religie hoger dan de waarheid bestaat, betekent dit dat het kernpunt van de Theosofie het vinden van de waarheid is, nietwaar? Het ontdekken van de waarheid dus, het begrijpen en het liefhebben van de waarheid? Is de waarheid iets , dat men kan herhalen en leren? Kunt ge een waarheid leren, zoals ge een techniek kunt leren? Nogmaals, moet men haar niet rechtstreeks ervaren, rechtstreeks voelen, rechtstreeks kennen? Ik zeg niet, dat de Theosofie dat alles niet behelst. We hebben het erover wat het kernpunt er van is. Ik heb evenmin Theosofische boeken gelezen als ik ooit andere godsdienstige boeken gelezen heb . . . misschien is het juist wel daarom dat men een beetje vrijer over al deze dingen kan denken. Kan nu dat kernpunt van de Theosofie - wijsheid en waarheid dus - tot uiting worden gebracht door een georganiseerde vereniging, of kan een georganiseerde vereniging iemand helpen, die te bereiken? Laat ons het hier nu maar bij laten, wat dat kernpunt van de Theosofie betreft. Nu de Theosofische Vereniging. Wat hebt ge ineens veel aandacht. Ik weet niet waarom ge in dit alles zoveel belang stelt!
Wat is nu eigenlijk een georganiseerde vereniging, wat is de functie van een georganiseerde vereniging - niet wat gij er graag van zoudt willen maken - maar wat is die eigenlijk, feitelijk? Wat is de functie van een georganiseerde vereniging, speciaal dit soort vereniging; wijsheid te verspreiden, nietwaar? En wat dan nog meer? Die wijsheid te vertolken, om een soort podium te stichten, waar men op kan samenkomen om die wijsheid te zoeken? Daar zoudt ge toch ja op zeggen, nietwaar? Dat wil zeggen, het is een georganiseerde vereniging, waar zij, die waarheid en wijsheid zoeken, samen kunnen komen? Natuurlijk! Nee? (Iemand valt in de rede) Heren, ik tracht niet u ergens op te vangen, maar tenslotte moet een vereniging toch ergens voor bestaan. Nu zijn we plotseling voorvechters geworden, hij aan de ene zijde en ik aan de andere. (gelach.) Hij, het bestuur van een vereniging of van een afdeling van de vereniging en ik, de tegenstander. Mijn hoorders, ik stel er prijs op hier nogmaals te zeggen, dat ik niet uw tegenstander ben, maar ik voel daarentegen, dat dergelijke verenigingen een belemmering voor inzicht zijn.
Waarom bestaat uw vereniging? Om bepaalde denkbeelden te propageren? Of om de mensen te helpen de kern van de Theosofie te zoeken? Of om als een soort podium van verdraagzaamheid te fungeren, waar dan diverse
mensen van verschillende opvatting de gelegenheid hebben de waarheid naar eigen milieubeperking te vertalen? Of ge zijt een groep mensen, die zich verwant voelen aan elkaar en die zeggen: We zijn in deze vereniging, omdat we dezelfde opvatting hebben; òf ge zijt samengekomen met de bedoeling de waarheid te zoeken en elkaar te helpen die te vinden. Daar zijn dus vier mogelijkheden en daar kunnen we er nog wel enige aan toe voegen. Maar al deze dingen komen in wezen op twee dingen neer: dat we in een vereniging samen komen om de waarheid te zoeken en die waarheid te propageren. Maar kunt ge de waarheid propageren en kunt ge de waarheid zoeken? Laat ons dat onderzoeken.
Kunt ge de waarheid propageren? Wat bedoelt ge met propageren? Gij gelooft bijv. dat reincarnatie een feit is. Ik neem dat als voorbeeld; ge zegt, laat ons dat gaan propageren, dat zal de mensen helpen, dat zal hun lijden verlichten, enz. - dat wil dus zeggen, dat gij de waarheid van reincarnatie kent. Kent ge werkelijk de waarheid van reincarnatie, of kent ge alleen het in woorden uitgedrukte denkbeeld, dat er een voortbestaan is? Gij hebt dat in een boek gelezen en nu propageert ge dat, die woorden; volgt ge dit, heren? Maar is dat de waarheid verspreiden? Kunt ge de waarheid propageren? Nu zult ge misschien de rollen omdraaien en tegen mij zeggen: nu en wat doet u dan? Ik verzeker u, dat ik niet de waarheid propageer; wij helpen elkaar vrij te zijn, zodat de waarheid tot ons zal kunnen komen. Ik propageer niets, ik geef u niet een bepaald "denkbeeld." Wat ik doe is u helpen zien, wat de belemmeringen zijn, die u beletten de waarheid rechtstreeks te ervaren. Spreekt hij, die de waarheid propageert, waarheid? Werkelijk, dit is een zeer ernstige vraag. gij kunt propaganda maken, maar uw propaganda is geen waarheid, wel? Het woord "waarheid" is de waarheid niet. Gij verspreidt alleen maar het woord "waarheid", "reïncarnatie", of gij verklaart het; maar het woord "waarheid" is de waarheid niet. Die moet ervaren worden en daarom is uw propaganda louter woorden en onwaar.
Een ander punt is: Er komen mensen samen om de waarheid te zoeken, dat is een onderdeel ervan. Maar kunt ge de waarheid zoeken, of moet de waarheid tot u komen? Daar is een enorm verschil in. Wanneer ge de waarheid zoekt, dan wilt ge u die ten nutte maken. Gij gebruikt de waarheid als een waarborg of om er troost uit te putten, of veiligheid, of dit of dat; gij gebruikt haar als een middel tot uw eigen bevrediging, of wat u wilt. Wanneer ik iets zoek, dan is dat mijn object; laat ons niet onszelf door een stroom van woorden om de tuin leiden. Als ik macht zoek, dan ben ik daar op uit en dan gebruik ik die. En als ge de waarheid zoekt, dan betekent dit dat ge die dus al kent; want ge kunt niet op iets onbekends uit gaan. Als ge iets kent, zijt ge van plan het te gaan gebruiken. Wat gij kent is zelfbeschermend en daarom is het de waarheid niet. Kan de waarheid gevonden worden, of kunt ge de waarheid via een geloof ontvangen?
Nu, wat betreft die Theosofische Vereniging - natuurlijk begrijpt u dat ik daar niets mee te maken heb, ik heb daar volkomen mee afgedaan. Gij wenst nu te weten of wat ik zeg en leer en het kernpunt van de Theosofie en de Theosofische Vereniging hetzelfde is. Ik zeg, het blijkt duidelijk dat dit niet zo is. gij zoudt het er wel graag bij willen flansen en zeggen, wij hebben u voortgebracht en dus zijt gij een deel van ons, zoals een baby een deel van zijn vader en zijn moeder is. Dat is een passend argument, maar is werkelijkheid is de jongen, nu hij een beetje ouder wordt, volkomen verschillend van de vader.
Waarlijk, mijn hoorders, wanneer ge steeds belangrijker wordt en in geestelijke zin de ladder beklimt, dan ontkent ge de waarheid, nietwaar? De waarheid is niet aan de top van de ladder, de waarheid is waar gij zijt, in wat gij doet en denkt en voelt, wanneer ge kust en liefkoost en wanneer ge uitbuit - van dat alles moet gij de waarheid zien en niet een waarheid aan het einde van ontelbare levenscycli.
Te denken dat ge ooit wel eens een Boeddha zult worden, is alleen maar weer een andere vorm van geprojecteerde zelfverheffing. Dat is onrijp denken en het is mensen, die levend zijn, die diep doordenken en warm voelen onwaardig. Indien ge denkt dat ge in de toekomst iets zult zijn, dan zijt ge het nu niet. En het gaat om het nu en niet om morgen. Als ge nu niet broederlijk zijt, zult ge nimmer morgen broederlijk zijn, want morgen is het weer het nu. Gij zijt hier als een vereniging samengekomen en gij vraagt mij of gij en ik elkaar ergens ontmoeten. Ik zeg, dat doen wij niet. Ge kunt het wel zo draaien, dat we elkaar "ontmoeten"; ge kunt alles wel zo verwringen, zoals het in uw kraam te pas komt. ge kunt wel beweren, dat wit zwart is; maar een geest, die niet rechtuit gaat, die niet in staat is de dingen rechtstreeks waar te nemen, zoals ze zijn, denkt alleen maar in termen van gevestigde belangen, hetzij op het gebied van het geloof, of op het gebied van eigendom, of van zijn zogenaamde geestelijke positie. Ik zeg niet, dat ge uw vereniging moet verlaten. Ik houd er mij niet in het minst mee bezig of gij er uit gaat of er in blijft; maar als ge denkt, dat ge waarheidzoekers zijt en bij elkaar zijt gekomen om de werkelijkheid te vinden, dan vrees ik dat ge het verkeerd aanpakt. Gij zult misschien zeggen: "dat is uw mening?". Ik zou daarop zeggen, dat ge volkomen gelijk hebt. Als gij zegt: "wij trachten broederlijk te zijn," dan zou ik weer zeggen, dat ge het verkeerd aanpakt, want broederschap bevindt zich niet aan het einde van de doorgang, en wanneer ge zegt dat gij verdraagzaamheid en broederschap "aankweekt", dan zou ik daarop zeggen, dat broederschap en verdraagzaamheid niet bestaan. Die kan men niet aankweken, ge kweekt geen verdraagzaamheid aan. Alleen iemand die geen liefde in het hart heeft, kweekt verdraagzaamheid aan. Dat is weer zulk een intellectuele prestatie. Wanneer ge zegt, dat uw vereniging noch innerlijk, noch uiterlijk op enig geloof gebaseerd is, dan zou ik u willen antwoorden, dat ge zowel door uw uiterlijke als door uw innerlijke daden een factor van scheiding zijn en niet van eenheid. Gij hebt uw geheime riten, uw geheime leringen, uw geheime Meesters en dat alles wijst op afscheiding. Het is juist de functie van een georganiseerde vereniging, dat hij in deze zin een afscheiding schept. Ik vrees dus dat, als we diep op de zaak ingaan, gij, de Theosofische Vereniging, en ik elkaar niet ontmoeten. U zoudt het misschien wel graag zo inrichten, dat we elkaar zouden ontmoeten, maar dat is een heel ander punt - wat niet wil zeggen, dat ge uw kamp moet verlaten en naar dit kamp over moet lopen. Er bestaat geen "dit kamp", de waarheid heeft geen verschillende kanten en geen paden, alle paden leiden niet naar de Waarheid. Er is geen pad naar de Waarheid, zij moet tot u komen.
De Waarheid kan alleen tot u komen, wanneer uw geest en hart eenvoudig zijn en helder, wanneer er liefde is in uw hart, niet als uw hart vervuld is van de dingen van de geest. Wanneer er liefde in uw hart is, praat ge niet over een organisatie voor broederschap; ge spreekt niet over geloof, gij spreekt niet over verdeeldheid of over de machten, die verdeeldheid veroorzaken en ge hebt geen verzoening nodig. Dan zijt ge eenvoudig een mens zonder etiket en zonder land. Dat wil dus zeggen, dat ge u van al deze dingen moet ontdoen en de Waarheid moet laten geboren worden; en dat is alleen mogelijk wanneer de geest ledig is, wanneer de geest niet langer schept. Dan zal zij komen zonder dat ge er om vraagt. Dan zal ze komen zo snel als de wind en onaangekondigd. Ze komt in het verborgene, en niet als ge er steeds op let en naar haar verlangt. Ze is daar plotseling als Het zonlicht en zuiver als de nacht, maar om haar te ontvangen, moet het hart vol zijn en de geest leeg. Maar gij hebt de geest vol en het hart leeg.
Enkele diepzinnige uitspraken van Jiddu Krishnamurti, een van de bekendste filosofen uit de 20ste eeuw.
Het doel van alle ervaringen is de werkelijke waarde der dingen te ontdekken.
*
Wanneer de liefde genot is, zit daar pijn en angst in,
en zo vliegt de liefde het raam uit en wordt het leven een probleem.
*
De verwezenlijking van de bestemming van de mens is de totaliteit te zijn, hetgeen het besef van het geheel is. Het is geen kwestie van zich te verliezen in het absolute, maar van het geheel te worden door groei, door voortdurend conflict, door aanpassing.
*
Zolang u uzelf niet begrijpt, zolang u uw eigen diepte niet peilt, kunt u overheerst worden en gegrepen worden in het rad van voortdurende strijd.
*Als je begint te begrijpen wat je bent,
zonder te proberen het te veranderen,
dan ondergaat wat je bent een transformatie.
*
Het denken moet leeg zijn om helder te kunnen zien.
*
Als je het contact met de natuur verliest,
verlies je het contact met de mensheid.
*
Pijn zelf vernietigt pijn. Lijden zelf bevrijdt een mens van lijden.
*
Verdriet is niet in de dood, maar in eenzaamheid,
en conflict komt als je troost, vergetelheid, verklaringen en illusies zoekt.
*
Als je geen herinnering had van gisteren,
totaal geen herinnering van welke vorm dan ook
zou je dan denken?
*
Kan een mens zich vanbinnen hetzelfde gedragen, wat ook de omstandigheden zijn?
Kan gedrag van binnenuit komen, zonder dat het afhangt van wat mensen over je denken, of hoe ze je zien?
*
Is het mogelijk om in deze wereld te leven zonder een beeld van jezelf?
*
LIEFDE
Weet je, de mens praat eindeloos over liefde: heb je naaste lief, heb je God lief, wees vriendelijk.
Maar zoals het nu is ben je net zo min vriendelijk, zachtaardig. Je bent zo op jezelf geconcentreerd, dat het je ontbreekt aan liefde. En zonder liefde is er alleen verdriet. Dat is niet zomaar een aforisme, dat je kunt nazeggen. Je moet dit ontdekken, je moet het tegenkomen. Je moet er hard voor werken. Je moet er voor werken met inzicht in jezelf, zonder ophouden, met hartstocht. Hartstocht is iets anders dan lust; wie niet weet wat hartstocht is, zal nooit de liefde kennen. Liefde kan alleen ontstaan bij totale zelfovergave. En alleen liefde kan orde tot stand brengen, een nieuwe cultuur, een nieuwe manier van leven.
*
AANDACHT
Aandacht is niet aan te kweken. Er bestaat geen methode, geen systeem, er bestaan geen oefeningen, waardoor je aandacht kunt krijgen. Want als je een methode volgt om aandachtig te worden, blijkt daaruit dat je de onoplettendheid koestert; waar het je dan om gaat, is aandacht aan te kweken door onoplettend te zijn. Als je een systeem, een methode, volgt, wat doe je dan? Je kweekt werktuiglijk bepaalde gewoonten aan, je herhaalt bepaalde activiteiten, iets wat de geest alleen maar afstompt en niet scherpt. Terwijl, als je zelfs maar een seconde of een minuut volkomen aandachtig bent, je zult zien dat die kortstondige totale aandacht datgene wat je angst inboezemde wegvaagt. In die aandacht is er niet een waarnemer en ook niet iets dat wordt waargenomen. De waarnemer is dan het waargenomene. Maar om dat in te zien, om dat te onderzoeken, moet je je verdiepen in het hele probleem van ruimte en tijd.
Om radicaal vrij te zijn van angst,
moet je je bewust zijn van angst
en deze met rust laten,
zonder enig oordeel,
zonder te proberen er iets aan te doen. Juist het weten dat daar angst is
en stil te zijn,
brengt een fundamentele revolutie teweeg waarin angst
geen enkele plaats meer heeft.
Esoterische tradities en occulte krachten als obstakels voor de spirituele verlossing;
Krishnamurti wees deze hindernissen elke keer opnieuw van de hand.
Krishnamurti sprak merkwaardig genoeg nooit ontkennend over reïncarnatie en filosofeerde rondom mystieke inzichten om vrij te zijn van alle illusies en begoochelingen.
Boeken van Jiddu Krishnamurti:
Geborgenheid in vrijheid.
Innerlijke vrijheid. -> India
Ontwakende intelligentie. -> Europa
Traditie en revolutie. -> Amerika
Als twee vrienden.
Kijken in de spiegel.
Het ik als geweld. -> Engeland
Aantekeningen.
Leven en sterven.
Jeugd en bewustwording. Jaren van vervulling. auteur : Mary Lutyens
We kunnen de ‘Meesters en Meesteressen’ die de ingewijden van de Theosofische Vereniging hebben geïnspireerd, ook ervaren als ‘kosmische energievelden’, of weerspiegelingen van goden en godinnen uit de mysteriereligies of oude cultussen. Zo herkennen we deze goddelijke sferen in ons hogere Zelf als spirituele inspiraties, en wanneer we deze kosmische niveau’s overstijgen, worden we opnieuw vervuld door de Onuitsprekelijke Lichtende Bron van Alle Leven.Ieder mens streeft bewust of onbewust naar deze volmaakte staat van bewustzijn. Sommigen bereiken deze op natuurlijke wijze, als vanzelf, uit het .Zelf, anderen volgen allerlei mystieke of occulte scholingswegen of inwijdingen.
Het mystieke of geestelijke huwelijk en Tantra als psychoseksuele bevrijding.
We kunnen reïncarnatie beschouwen als de overgang van de geest en ziel na de dood, van het ene lichaam in het andere, maar ook als levende ervaringen van de ene bewustzijnstoestand naar een andere bewustzijnservaring. De termen ‘transmigratie’ en ‘metempsychosis’, zielsverhuizing of ‘reizen in de geest’, worden als synoniem gebruikt, hoewel deze soms de overgang inhouden in een dierlijk of zelfs plantaardig wezen of leven. Voor de Yogi of mysticus gebeurt dit tijdens de meditaties in een soort van kosmisch bewustzijn, waarbij de geest de vormen en dimensies van tijd en ruimte overstijgt en daarna in de fijnstoffelijke sferen versmelt met andere bewustzijnsvormen.
Empedocles zei; ‘Ik ben al een jongen en een meisje geweest, een struik, een vogel en een stomme zeevis’.
Het Tibetaanse Dodenboek beschrijft hoe na de dood het bewustzijn ‘Dat geen substraat heeft als speelbal van de wind het paard van de adem berijdt. Dan is het ogenblik gekomen waarop, verschrikkelijk en onverdraaglijk, de felle wind van het karma u met woeste vlagen opjaagt.’
Na enige tijd zal de gedachte bij u opkomen: ‘O, wat zou ik er niet voor willen geven een lichaam te bezitten’. Dan zal de ziel in de verleiding gebracht worden door visioenen van parende mensen en dieren en zal hij een drang voelen om de plaats van één van beiden in te nemen’, ‘Probeer niet de plaats van één van hen in te nemen’, zegt het Dodenboek. ‘Het gevoel dat u dan ervaart zou u doen vervagen, juist wanneer ei en zaad zich verenigen. En daarna zult u bemerken dat u verwekt bent als mens of dier’. (62)
In het Westen is de leer van de reïncarnatie niet zo maar zonder meer ontvangen. Zij kwam voor bij Plato en in de Grieks-Egyptische esoterische geschriften uit de tijd voor de geboorte van Christus die de hermetica genoemd worden.
Een fragment ervan werd in het Engels vertaald door G.R.S. Mead, in zijn boek Thrice-Greatest Hermes: Van één ziel in het universum stammen alle zielen af… deze zielen ondergaan vele veranderingen, sommige ten goede, andere ten kwade. Die van kruipende wezens veranderen in die van waterwezens; die van in het water levende wezens in die van op het land levende wezens; luchtschepselen veranderen in mensen. Mensenzielen die
onsterfelijkheid veroveren veranderen in heilige krachten. Zo gaan zij over tot het rijk der Goden… En dat is de volmaakte heerlijkheid van de ziel… .
De vroege kerkvaders werden beïnvloed door de hermetica en velen van hen geloofden in reïncarnatie. Origenes, een van de invloedrijkste kerkvaders, leerde een vorm van incarnatie. Hij beweerde dat de zielen in vorige werelden bestaan hadden en dat ze in toekomstige werelden herboren zouden worden. De leringen van Origenes werden later door de kerk veroordeeld en het tweede concilie van Constantinopel in 553 na Chr. anathematiseerde de leer van de zielsverhuizing.
Maar de leer bleef voortleven bij allerlei ondergrondse gnostische bewegingen, die zich af en toe openlijk tegen de Kerk verzetten, onder wie de Katharen in de middeleeuwen, zoals de albigenzen en de bogomielen op de Balkan. Ze werden door de kerk op wrede wijze bijna volledig uitgeroeid en hun leer van de reïncarnatie werd tot ketterij verklaard.
Filosofen, schrijvers en dichters hebben zich altijd tot de idee aangetrokken gevoeld, zelfs toen deze uit de mode was. Shopenhauer, Goethe, Heine en Thoreau, om er slechts enkelen te noemen, werden erdoor geboeid.
Soms wordt verondersteld dat reïncarnatie plaatsvindt binnen een familie. Onder de Joruba’s in West-Afrika kan een kind, dat kort na de dood van een grootouder geboren wordt, Babatunda (‘Vader is teruggekomen’) of Getunde (‘Moeder is teruggekomen’) worden genoemd. Veel mysteriereligies en mystieke stelsels gaan samen met het geloof in reïncarnatie en bieden een ontsnapping aan van ‘het afmattende rad van geboorte en dood’. Het geloof is krachtig in India en wordt zowel in het hindoeïsme als in het boeddhisme gevonden. Het was waarschijnlijk vanuit India dat Pythagoras het idee in de Griekse wereld invoerde, en Plato nam het in zijn systeem over van de Pythagoreeërs. Orthodox christendom heeft zich de gedachte nooit eigen gemaakt, zoals we hebben gezien, maar deze speelt dus wel een rol bij enkele christelijke esoterische en theosofische scholen.
Zo noemen we Maria van de Incarnatie (1600-1672) die haar geestelijke huwelijk beschrijft als; ‘Tenzij de ziel eerst God verlaat, gevoel ik dat Hij nooit zal nalaten haar gevoelig voor zijn aanwezigheid te maken’. Zo zijn we helemaal in de sferen van het geestelijke huwelijk gekomen. Ruusbroec schreef over Het rijk der geliefden en over Het sieraad der geestelijke bruiloft. Het geestelijke huwelijk is zodoende; deelname aan het Goddelijk Leven. In het christelijk denken gaat het idee van het Geestelijk huwelijk terug tot Origenes allegorische interpretatie van Het Hooglied. Er is in de ervaring van het Geestelijk huwelijk een duidelijke dualiteit waar te nemen. Enerzijds de ervaring van de Goddelijke omhelzing of volledig doorstroomd te worden met Goddelijke genade en anderzijds de beleving van het ‘Spirituele Orgasme’ of de ‘Ultieme Extase’. Er schijnt geen twijfel aan te bestaan dat mystici op de toppen van de mystieke eenheid een gevoel ervaren omhelsd te worden door een soort geestelijke sexualiteit.
In Teresa de Jesus ‘Opvattingen van de Liefde van God’ is er een fascinerende passage, waarin zij slingert tussen God als echtgenoot, vrouw en moeder: ‘Als het deze meest overvloedige geliefde behaagt om zielen te verrijken en nog verhevener te liefkozen, bekeert Hij hen zodanig tot zichzelf dat, als iemand die door buitensporig genot en plezier buiten zichzelf raakt, die ziel zichzelf voorkomt als te zijn opgeheven door die goddelijke armen en te rusten op die goddelijke zijde en die goddelijke borsten; door de goddelijke melk waarmee haar geliefde haar blijft voeden … zij ziet zichzelf … geliefkoosd door Hem die weet hoe en in staat is dat te doen; zij weet niet waarmee het te vergelijken, behalve met de liefkozingen van een moeder die haar baby teder liefheeft, en hem op deze wijze koestert en streelt’.
In sommige vormen van mystiek en mysteriereligies wordt de geestelijke vereniging uitgedrukt door fysieke vereniging. Een goed voorbeeld hiervan is de tantrische maithuna, waar de mystieke aard van de eenheid blijkt uit het feit dat er geen zaaduitstorting moet zijn. Dit zijn dan de vormen van de witte tantra, waar alle ervaringen in het fijnstoffelijke worden gehouden. We kennen ook de rode tantra waarbij de mannelijke zaadenergie vrijelijk wordt geschonken aan de geliefde vrouwen en ‘moeder aarde’, feitelijk of op rituele wijze.Maar in de schaduwzijde worden er door sommige sekten ook vormen van zwarte tantra uitgevoerd.
De oorsprong van het tantrisme is duister. Volgens een van de overleveringen ontstond het buiten India, ergens in het noordwesten in een plaats die verschillende namen draagt, zoals Oergyan, Oeddiyana, Shambhala en Agharta, waaromheen fantastische legenden zijn ontstaan. In India bestaat er een overlevering uit het grijze verleden over dit geheimzinnige gebied van Oeddiyana, dat zijn eigen halfmythologische vorsten en schone prinsessen voortbracht, evenals de buitengewone riten van sexuele mystiek waar zij zich aan overgaven. Een van Tibets meest vooraanstaande ingewijden, Padma Sambhava (±750 na Chr.) werd in Oeddiyana geboren, kwam naar India, doceerde aan een tantrische universiteit in Bihar en reisde vervolgens naar Tibet om daar een beroemde school voor wijsbegeerte te stichten op tantrische grondslag.
Het woord tantra betekent een werk. Het kan eenvoudig een boek betekenen, maar het heeft ook een bijbedoeling wat betreft het juist uitvoeren van iets, een ritueel opvoeren bijvoorbeeld.
De geschriften waarin de leerstellingen van deze cultus gestalte krijgen worden de tantra’s genoemd. Deze naam is afgeleid van een woord dat ‘weefgetouw’ betekent, waarmee de twee beginselen, mannelijk en vrouwelijk, worden aangeduid, die de schering en inslag vormen waaruit het materiaal van het universum wordt geweven. De teksten bestaan vaak uit een dialoog tussen Shakti en Shiva (de dansende Shiva), waarin de leer uiteen wordt gezet. Veel van deze leer wordt verborgen gehouden in een geheime ‘schemerachtige’ taal, die ogenschijnlijk het ene betekent, terwijl het andere bedoeld wordt. Tantrische teksten zijn voor meer dan één uitleg vatbaar. De tantra’s zijn dus teksten bestemd voor een nauwe kring van ingewijden: Niet aan allen en ieder kan dit loflied geopenbaard, Want als het bekend wordt aan een die het onwaardig is, Zal het kwaad hem overvallen, Daarom moet het zorgvuldig verborgen gehouden.
De voornaamste godheid in het tantrisme is het vrouwelijke beginsel, belichaamd in de godin Shakti. In de tantrische mystiek spreekt men over de ‘kosmische yoni’, omdat alle leven uit de kosmos of de ‘Goddelijke Moeder’, of biologische moeder wordt geboren. De Lingam (mannelijk beginsel) of fhallus in de Yoni (vrouwelijk beginsel) of vagina, is de uiteindelijke spirituele vereniging en leidt tot de verlossing, moksja of samdhi (spirituele verlichting).
Shakti betekent: ‘Macht’ en zij staat voor de oerkracht van de kosmos.
Zij heeft vele verschijningsvormen, sommige met een welwillend uiterlijk, zoals Parvati, godin der schoonheid, een andere woest, zoals de godin Kali, die afgeschilderd wordt met een guirlande van schedels om haar hals, een met bloed bevlekt zwaard in de hand, en lippen die rood zien van het geronnen bloed van haar vele menselijke slachtoffers. De spirituele echtgenoot van Shakti is Shiva, en deze twee, Shakti en Shiva, vormen samen de kosmos: hij vertegenwoordigt de samenstellende elementen, zij het dynamische beginsel dat deze elementen laat functioneren.
Een tantrisch gezegde luidt: ‘Shiva zonder Shakti is een levensloos lichaam’. Shiva als Nataraya, de ‘koning van de dans’ houdt dansend de kosmos in evenwicht, terwijl hij met zijn voet een demon vertrapt. Shiva, de goedgunstige is een van de populairste godin van het hindoe-pantheon en de personificatie van zowel de destructieve (dood) als creatieve aspecten (leven) van de kosmische krachten. Schepper en Vernietiger tegelijkertijd. Shiva is ook god van de vruchtbaarheid en zijn ascese moet worden beschouwd als een voorbereiding voor zijn huwelijk en zijn langdurige geslachtsgemeenschap met zijn echtgenote Durga of Parvati als zijn Shakti. In zijn donkere aspect verschijnt Shiva als Ugra (de ‘gewelddadige’), Mahakala (de ‘verschrikkelijke’) of Bhairava (de ‘dood’). In zijn weldoende aspect heet hij Mahayogin (‘grote yogi’) of Nataraya (‘koning van de dans’), die met zijn dansen het ritme van het universum in stand houdt en extatische verrukking teweegbrengt. Shiva wordt afgebeeld met één hoofd (of vijf hoofden) en vier armen, dansend of in geslachtsgemeenschap met zijn gemalin. Zijn emblemen zijn de drietand, de maansikkel en een derde oog. Zijn rijdier is de witte stier Nandi die, evenals zijn symbool de lingam of fhallus zijn vruchtbaarheid en scheppingskracht benadrukt. In het beroemde, uit twee enorme granietblokken gehouwen beeldhouwwerk ‘val van de Ganges’. (midden-Pallava periode 625-674) te Mamal-lapuram, in Zuidoost-India, aan de Indische oceaan, speelt de Shiva-figuur een belangrijke rol. In Khajuraho, in centraal India, werd de Kandariyamahadeva-tempel voor de god gebouwd.
Shakti wordt tevens gezien als moedergodin Devi, uit wie alles voortkomt.
Volgens tantristen heeft iedere tijd zijn eigen tekst. Zoals we lezen in de Veda’s en de Mahabharata kan de historische tijd gemeten worden in telkens terugkerende fasen van vier aeonen, of yuga’s, die elkaar in een eindeloze cirkelgang opvolgen, met een wereldwijde omwenteling na afloop van iedere cyclus, waarna deze opnieuw begint. Zo kunnen we een grote kosmische spiraal aanschouwen die wordt getransformeerd naar steeds hogere kosmische niveaus. Het eerste tijdperk is een Gouden eeuw, waarin de mensen lang leven, mooi zijn in hun uitstraling, hun aura’s en hun innerlijk leven, ze kennen geen afgunst, kwaadaardigheid, list, trots, haat, wreedheid of lust. Nostradamus spreekt ook over deze Gouden eeuw in zijn kwatrijnen voor de toekomst. De volgende drie tijdperken, met als laatste de Kali Yuga of Zwarte eeuw, laten een toenemend verval van de vitaliteit en morele eigenschappen van de mensheid zien. Wij leven thans in de Kali Yuga, de vierde en tevens laatste fase, die vijfduizend jaar geleden begon en nu zijn hoogtepunt nadert. Het is een tijd van geweld en strijd, van degeneratie en moreel verval. In deze tijd heeft de jeugd geen eerbied meer voor de ouderen en vele ouderen verdienen deze eerbied ook niet meer. Er wordt weinig of geen waarde meer gehecht aan huwelijksgeloften, sociale contracten, persoonlijke verplichtingen en taken, en men wordt alom geheel in beslag genomen door zinnelijk genot en materieel gewin.
De mens is geworden als een pasha ofwel een ‘dierlijk wezen’. Voor dit tijdperk zijn de oudere vedateksten kennelijk van nul en gener waarde. Maar er bestaat een juiste methode om hieraan tegemoet te komen. Wat de mens op deze gebieden doet moet hij tot een ritueel maken en zinnelijke hartstocht, begeerte en egoïstische sexuele bevrediging moeten worden verheven en getransformeerd tot een eredienst waarbij deze sferen zoveel als mogelijk worden gezuiverd. De laag- bij- de grondse bevrediging der vleselijke lusten hoort weliswaar bij de pashakudde, maar de tantrist moet de uitingen van zijn zinnen en geest aan de goden en godinnen opdragen, maar vooral aan de Allerhoogste Bron, als een gewijd sacrament.
De voornaamste thema’s van tantra bestaan uit rituelen en aanbidding. Deze hebben te maken met vrouwen, goden en godinnen en vruchtbaarheidscultussen. Seksuele energie is belangrijk voor de religieuze kennis, zo ook wijn en vlees, (in tegenstelling tot het bijna volledige vegetarisme in India). Tantrisch ritueel is in feite gekenschetst als ‘de vijf m’s’: madya (bedwelmende dranken), mamsa (vlees), matsya (vis), moedra (ritule gebaren en handhoudingen), en maithoena (rituele seksuele vereniging). Waar dus het hindoeïsme geneigd is deze wereld te ontkennen in al zijn verschijningsvormen omdat deze maya zijn (illusies), is het tantrisme in het algemeen een soort bevestiging ervan en willen deze de stoffelijke wereld als het ware doordringen met positieve en creatieve energie. In het hindoeïsme moet men aan deze wereld ontsnappen, in het tantrisme ervan genieten. In het tantrisme zijn vreugde, visioen en extase de grondslagen van de religieuze ervaring, en in de sexuele vereniging als een natuurlijke en totale vereniging van twee menselijke wezens opgevat, die oog in oog bij elkaar zijn, is er de ervaring van de eenheid met het uiteindelijke. De waarheid die de slotsom is van al die mensen die doordrongen zijn van de Veda’s en de hoogste filosofieën, is dat wat de yogi’s zien als de Ene, alles- doordringende, subtiele, voorbij alle eigenschappen, bewegingsloos en statisch; het is de uiteindelijke staat van de Grote godin en haar gemaal Shiva. Wat yogi’s zien als de eeuwige, onvergankelijke, eenzame, zuivere, verheven Brahman, dat is de uiteindelijke staat van de Grote godin en haar gemaal Shiva.
Dat alles omhelzende bestaan, hoger dan het hoogste, universeel, weldoend en feilloos, dat in de genitalia van Prakriti is, dat is de uitein-delijke staat van de Grote Godin en haar gemaal Shiva. Dat wat wit is, smetteloos, zuiver, zonder eigenschap of onderscheid, dat wat slechts verwerkelijkt wordt in het Zelf, dat is de uiteindelijke staat van de Grote godin Shakti verenigd met haar geliefde Shiva. Hoewel sterk de nadruk gelegd wordt op het vrouwelijke, visueel en verbeeldingsrijk, is de uiteindelijke creatieve kracht bisexueel, of als een goddelijk paar, of gesymboliseerd door de twee geslachtsorganen, de lingam of phallus (mannelijk) gevat in de yoni (vrouwelijk, vagina, baarmoeder).
De Devatas of goddelijke incarnaties of principes worden in menselijke vorm afgebeeld. Veel tempels tonen goddelijke wezens die de liefde bedrijven. Dit maakt allemaal deel uit van het gevoel dat energie, vreugde en creativiteit door het gehele universum één en hetzelfde is.
In geheel India zien we beeldhouwwerken van de opgerichte lingam of phallus in de ontvangende yoni of vagina. Deze worden ritueel gezuiverd en omkranst met bloemen terwijl men mantra’s of gewijde gezangen zingt. In de tempels in Kajuraho kunnen we prachtige beeldhouwwerken aanschouwen die werden uitgehouwen in de rotsen. Alle mogelijke sexuele verenigingen worden uitgebeeld als meditatieve asana’s of houdingen om de sexuele energie of kundalini doorheen de chakra’s op te laten stijgen tot doorheen de saharara chakra of kruinlotus om zo de meest verheven extase te kunnen ervaren.
Het tantrisme is een mysteriereligie. Het doel is de vereniging van de energie en creatieve impulsen van de mens met de energie en creatieve impulsen van de kosmos. Dit wordt bereikt door een nauwgezet patroon van herhaalde rituelen en door meditatie die gericht is op het besef dat zelfs het kleinste voorwerp of de kleinste beweging – het verrijzen van een luchtbel, de trilling in een muggepoot – uit de creatieve vreugde van de godin Shakti en haar geliefde Shiva voortkomt en een essentieel deel uitmaakt van de kosmische gelukzaligheid. Sexuele inwijding of vereniging met een ingewijde van het andere geslacht, die zodoende een instrument van de goddelijke energie is, en verschillende fijnstoffelijke sferen laat overstromen, maakt deel uit van het mysterie. De complexe symboliek van yantra’s en mandala’s alsook mantra’s helpen de geest te concentreren en het begrip van hogere bewustzijnsniveaus te versterken. Ook maakt men veelal gebruik van het creatieve visualiseren van bepaalde sferen, goden of godinnen om die of hun energievelden doorheen zichzelf te laten stromen. De ingewijde zal zo nu en dan een blik opvangen van de kosmische gelukzaligheid; zijn uiteindelijk doel is vereniging met het goddelijke, met de Bron van alle leven of Tao.
Tao of Tau is het Chinese begrip met als betekenis ‘de Weg’ de uiteindelijke werkelijkheid van het heelal en alle vormen van leven en de wijze waarop alle verschijnselen zich manifesteren.
Het concept van het Heilig Huwelijk (hieros gamos) was ook belangrijk in de oude Griekse religie; het was de vereniging van hemel en aarde.
De menselijke vereniging kan gebruikt worden als een middel om kosmische vruchtbaarheid te bevorderen. Rituele prostitutie wordt in klassieke tijden op de een of andere wijze alom aangetroffen in het oostelijk gebied rondom de Middellandse Zee, bijvoorbeeld op Cyprus en langs de kust van Palestina. In Armenië deden de dochters van de aristocratie regelmatig een tijdlang dienst als tempelprostituees van Anaitis voordat zij trouwden. Anahita of Anaitis was een Oudiraanse watergodin, beschermster van de vruchtbaarheid en van de vrouw, tevens oorlogsgodin, wier naam betekent ‘de onbevlekte’. Zij was zeer geliefd en is één van de vormen van de ‘Grote godin’ die in alle oude oosterse godsdiensten voorkomt (o.a. in de Syrisch – Fenicische Anath). Na de verovering van Babylonië (6de eeuw v. Chr.) door Iran krijgt zij trekjes van Istar en gaat tempelprostitutie tot haar cultus behoren. Te Tralles in Lydië doet ene Aurelia Aemilia op een inscriptie trots verslag van haar dienstbetoon en dat van haar moeder en andere voorouders. De ervaring zelf ging gepaard met uitgebreide rituelen en was een soort mystieke vereenzelviging met de godin. In Corinthië was er een groot gezelschap gewijde prostituees verbonden aan de tempel van Afrodite. In 464 v. Chr. wijdde een rijke burger, Xenophon geheten, als dank-zegging vijfentwintig meisjes in haar dienst in. Pindarus schreef een lofzang bij deze gelegenheid: hij zegt dat de godin honderd nieuwe ledematen heeft ontvangen: gastvrije meisjes, begeleidsters van de bekoring in het rijke Corinthe, gij die de ambergrijze tranen van de verse harswierook offert, vaak in uw zielen zich verheffend tot Afrodite, hemelse moeder van liefde. Maar het grote gebied van de tempel-prostitutie is India geweest; in dienst aan Sjiva en Visjnoe, zoals we al eerder hebben beschreven, werden de priesteressen geëerd als ‘bruiden van God’, en de dansmeisjes die aan vele tempels waren verbonden, namen deel aan religieuze erediensten van extase en vruchtbaarheid.Zonder twijfel werd in enkele mysteriereligies het drama van het heilige huwelijk voor de ingewijden over de gehele wereld gebruikt om de verhouding tussen geest en de geïnspireerde mens tot uitdrukking te brengen. Zo wordt in Ethiopië de zar-ingewijde bruid genoemd en krijgt zij twee ‘getuigen’ om te helpen in moeilijkheden met haar geestelijke echtgenoot. In de voodoo van Haïti sluiten mannen en vrouwen geestelijke huwelijken met één van de Loa; er zijn ceremoniële bruiloften met huwelijksakten, en soms wordt zelfs een bed opgemaakt voor de geestelijke partner. In de zwart-magische kanten bestaan er dan ook rituelen en vergiften om van mensen levende zombies te maken. (o.a. met het neurotoxische gif van de blaasvis). In Haïti zijn rituele magie en bezweringen zeer diep geworteld. Zo lezen we ook in de biografie van de kunstenaar Paul Gaugin die zijn laatste levensjaren doorbracht op Haïti. Loa’s zijn in het voodoo-geloof in het Caribische gebied godheden die begaan zijn met de mensen en vaak natuur-verschijnselen personifiëren. De voodoo-wereld is dicht bevolkt met Loa. Hun leider is Damballa. Sommige Loa beschermen bepaalde plaatsen of gebieden ( kerkhoven, kruispunten van wegen, de zee enz.), andere zijn vooroudergeesten. Onder de Saora van Orissa wordt de inwijding van de geïnspireerde priester gevierd door een huwelijk met een vrouwelijke geest; uit het huwelijk kunnen geestelijke kinderen geboren worden; bij zijn sterven verlaat de priester zijn aardse partner voor zijn hemelse. Onder Chuckee van het Noordpoolgebied heeft de mannelijke sjamaan vaak een geest-vrouw; maar de vrouwelijke sjamanen hebben het moeilijker, aangezien hun geestelijke partners niet van de geboorte van kinderen houden, en hen in die tijd verlaten. Onder de Eskimo’s is de climax qaumaneq of verlichting, een mysterieus licht dat de sjamaan plotseling in zichzelf voelt en dat hem in staat stelt in het donker te zien en astrale reizen te maken. Soms is er de ervaring van de geestelijke bruiloft met een geest van het andere geslacht. De inwijdingsperiode houdt vaak een opstijgingsrite in, meestal het klimmen in een boom, die verbonden is aan het vermogen te vliegen. De eerste extase wordt gevolgd door een lange periode van meditatie en oefening die vaak ook een methode van communicatie met dieren inhoudt. Overeenkomstige ideeën zijn wijdverbreid in Azië en Afrika. Om af te ronden, enkele goede boeken over tantra zijn: Het Oosterse liefdesspel van Kamala Devi, Sexuele geheimen en Mountain extasy van Nick Douglas en Penny Slinger, Tantra, yoga en meditatie van Eric Bruijn, De magie van Tantra van Margo Anand en Erotiek, Energie en Extase van David en Ellen Ramsdale.
De kunstenaarsziel en het archetype van de Muze
Het grote mysterie is dat al het menselijke leven wordt geboren doorheen het bewustzijn van de vrouw als goddelijke moeder, ook in werkelijke zin, tijdens de geboorte, doorheen de vagina of vulva, zoals deze wordt beschreven in de Tantramystiek als de ‘kosmische yoni’.
De vrouw is de schepper van het heelal,
het heel-al is haar gedaante;
de vrouw is het fundament van de wereld,
zij is de ware gedaante van het lichaam.
Welke gedaante zij ook aanneemt,
die van een man of van een vrouw,
dat is de hoogste gedaante.
In de vrouw is de gedaante van alle dingen,
van alles in de wereld wat leeft en beweegt.
Er is geen juweel zeldzamer dan de vrouw,
geen toestand hoger dan die van de vrouw.
Er is, er was en er zal niet zijn
een lot dat dat van een vrouw kan evenaren;
geen koninkrijk, geen rijkdom
die met een vrouw kan worden vergeleken.
Er is, er was en er zal niet zijn
enige heilige plaats die als een vrouw is.
Er is geen gebed dat een vrouw kan evenaren.
Er is, er was en er zal niet zijn
een yoga, vergelijkbaar met een vrouw,
geen mystieke spreuk, geen ascetische leefregel
die tegen een vrouw op kan.
Er zijn, er waren en er zullen geen rijkdommen zijn
waardevoller dan een vrouw.
Saktisangama Tantra
Muzen of Miousai zijn in de Griekse mythologie dochters van Zeus en Mnémosyné (godin van de herinnering).
Deze herinnering, als inspiratiebron uit het collectieve onbewuste, is voor de mannelijke kunstenaar een hele ervaringswereld van vrouwelijke energieën en krachtvelden. In de dieptepsychologie worden deze zielepatronen de anima genoemd. Voor de vrouw worden alle scheppende mannelijke fijnstoffelijke verschijnselen die zich aan haar voordoen de animus genoemd. De muzen waren oorspronkelijk godinnen van de zang, later ook van kunst en wetenschap. Hun aantal bedraagt gewoonlijk negen. Homèros noemt dat aantal wel, maar niet de namen.
Meestal roept hij de Muzen aan, zo in het begin van de Ilias en de Odysseia. De Muzen verblijven dikwijls op de Olympos, waar zij de goden vermaken. Ook vertoeven zij op de Helikoon (thans het gebergte Zagora in Midden-Griekenland) waar ze in de etherische sferen nog steeds samenwerken, en bij de muzenbron Hippokrene, en op de Parnassos. Hun leider is de god Apolloon. Apolloon is een zoon van Zeus en Lètoo. Hij werd samen met zijn tweelingzuster Artemis geboren op het eiland Delos. Apolloon is bij de Grieken de god van het goede en het schone. Hij personificeert de harmonische rust, handhaaft recht en orde en brengt de katharsis (de reiniging van het geweten). Zo kunnen we de samenwerking doorschouwen tussen Apolloon en de Muzen als dochters van de godin van de herinnering en hoe ze doorwerken in de diepe zielestructuren van kunstzinnige mensen, des te sterker naarmate ze zich verheffen en in het boven-bewustzijn van de geïnspireerde mens te voorschijn treden.
Met zijn zilveren boog en pijlen treft Apolloon de overmoedigen en hij kan dood en verderf zaaien. Maar hij brengt ook genezing (Asklèpios is zijn zoon). Hij is tevens god van de wijsheid, het licht, de muziek en de poëzie en de heer der Muzen.
Vóór alles is hij echter een orakelgod, die de wil van de goden openbaart. Speciaal in het heilige Delphi maar ook op tal van andere plaatsen sprak hij tot de mens bij monde van orakelverklarende priesters en priesteressen. Zijn titel Phoibos (de stralende) is wel een van de meest verbreide en zou wijzen op zijn functie als zonnegod. De eros van de Muzen is op henzelf gericht.
Zij verleiden mannen niet omdat ze verliefd op hen zijn, maar omdat ze ernaar streven door hen aanbeden te worden, door hun hart en hun ziel te betoveren. Zulke Muzen beroven mannen hun ziel, terwijl zij zelf zo koud en onverschillig blijven als de duisternis van de afnemende maan. De duistere kanten van de Muzen zijn verweven met de kracht van de godin Hekaté; zij was oorspronkelijk een kleinaziatische godin wier cultus later naar Griekenland kwam. Zij geldt als een Titanenkind (dochter van Zeus, Déméter of Perse). Zij is tevens godin van de onderwereld en van de nieuwe maan (en als zodanig geïndentificeerd met Artemis). Sinds de 5de eeuw voor Chr. wordt zij vooral vereerd als godin van hekserij en toverkunst. Zij helpt heksen bij het bereiden van hun gifkruid en waart met huilende honden ’s nachts over de graven op kerkhoven en elders. Haar altaren stonden voor menige woning en vooral op driesprongen, vandaar haar Latijnse bijnaam Trivia (van de driesprong).
Daar werden haar o.a. honing en honden geofferd. Hekaté wordt uitgebeeld met drie lichamen of drie hoofden.
In de elfde eeuw werd Diana, de klassieke maangodin met wie de heksenkoningin Hekaté veel overeenkomsten vertoont, vereenzelvigd met Holda, een Germaanse vruchtbaarheidsgodin.
Eén van de gedaantes van Diana, door de Grieken Artemis genoemd, was die van veelborstig symbool van vruchtbaarheid. Buiten kijf staat dat de verering van Diana – de personificatie van de positieve aspecten van de maankrachten, zoals Hekaté de negatieve dimensies vertegen-woordigt – nog lang na de overwinning van het christendom op het heidendom voortleefde.
We kunnen ons de maanaspecten voorstellen van Hekaté, Koningin van Hades, bloeddrinkster, heerseres van de nacht en godin van de heksen van Thessalië.
Cerberus, de honddemon van Hades, de onderwereld uit de klassieke mythologie, was het archetype van de helhonden, de gezellen van Hekaté, godin van de hekserij. Toch worden ook bij Hekaté haar duistere zijden verlicht, wanneer ze als enige trouw blijft aan Zeus, bij de Titanenrebellie. Zeus beloont haar hiervoor met de macht over hemel, zee en aarde. Vissers, jagers en herders staan onder haar bescherming.
De verschijningsvormen van de Muzen zijn ontelbaar. Het ‘wezen van de muze’ kan zowel inspirerend als demonisch zijn. Het was in de sferen van de antieke Europese tijd dat de Godin de inspirator en Muze van kunstenaars, dichters en zangers werd. Veel mythen en symbolen in schilderingen, poëzie en liederen, geïnspireerd door de Muze, waren tot ontwikkeling gekomen in de Mesopotamische landen. De fundamentele symbolen die bewaard zijn gebleven gaan over de Drievoudige godin: ‘Diana tussen het groene lover, Luna die zo helder schijnt, Persephone in de onderwereld’, (Skelton, Garland of Laurel). Hierover schreef William Blake; ‘O! Hoe droomde ik van onmogelijke dingen.’. De mythe is de collectieve droom van onmogelijke dingen, terwijl de droom de persoonlijke mythe is die over onmogelijke dingen vertelt.
Persephoné is de Griekse godin van het dodenrijk, dochter van Zeus en Déméter. Zij wordt door de god van de onderwereld Hades geschaakt terwijl ze als jong meisje bloemen plukt. Hij neemt haar mee naar zijn dodenrijk zonder dat iemand de roof merkt en huwt haar. Sindsdien wordt zij door Déméter gezocht en wanneer deze van de zonnegod Hélios verneemt dat Persephoné in het dodenrijk verblijft, treft zij de aarde met onvruchtbaarheid. Daarop zendt Zeus zijn bode Hermés naar Hades, die Persephoné naar de aarde moet zenden. Hades laat haar gaan op voorwaarde dat zij een derde deel van het jaar in het dodenrijk zal verblijven, bij haar echtgenoot Pluto. Persephoné, ook Koré (meisje) genoemd, werd met haar moeder in het bijzonder vereerd in de Eleusinische mysteries.
Luna is een Romeinse maangodin (vereenzelvigd met de Griekse Seléné) en een zuster van de zonnegod Sol. Later wordt zij geïdentificeerd met Diana en Hekaté.
Diana is de Ouditalische godin van de vruchtbaarheid en vegetatie, tevens maangodin en werd vooral vereerd in heilige bossen en vanouds vereenzelvigd met de Griekse Artemis (o.a. als godin van de jacht). Vanuit esoterische perspectieven beschouwd komen er vele spirituele lichtende wezens samen in de lichtende zijde van de maan. Oude ‘Meesters’, engelen en aartsengelen, de ‘Wereldleraren’ en hoge intelligenties werken samen, via de heldere zijde van de maan, diepgaand in op de zuiverheid van de mensheid en de wereld-ontwikkeling.
Diana werkt ook vanuit deze sferen als beschermster van het vrouwelijke leven. Haar naam wordt verklaard uit ‘Diviana’ (=de lichtende). Ze kreeg een tempel in de volksbuurt op de beboste Aventijnse heuvel te Rome, waar zij vooral werd vereerd door de lagere volksklasse (het plebs) en gold als schutsgodin van de slaven. Diana wordt voorgesteld als jageres, met opgeschort kleed en pijlkoker, vergezeld van een hinde.
Artemis als Griekse godin van de jacht, de maan en de vruchtbaarheid, beschermt vrouwen in barensnood. Als Lochia is het ‘zij die verlost’. Vergezeld van nimfen dwaalt zij rond door bergen, bossen en velden en beschermt zij de dieren, maar ook gaat zij op jacht en doodt ze.
Eén van haar oudste kenmerken is die van de doodsgodin en in de oudste tijden werden haar zelfs mensenoffers gebracht (in Tauris). Haar vermaarde heiligdom, het Artemisium, bevond zich buiten Griekenland, te Efeze. Hier was zij uitgebeeld met talrijke borsten als teken van haar creatieve macht.
Vanuit de lichte heldere zijde van de maan doorschouwen we de verlichte zuivere geest van de Muze, zoals we kunnen ervaren in de goddelijke komedie van Danté. Danté koos Beatrice als zijn muze. Zij was het zuivere licht dat de kunstenaar uit de duistere afgrond van de Hel door het Vagevuur naar de eeuwige Bron van alle leven leidde. ‘Een wilde engel was aan hem verschenen, de engel van de sterfelijke jeugd en schoonheid, een gezant uit de schone hoven des levens, om in een ogenblik van extase voor hem de poorten te openen van alle wegen van dwalingen en glorie.’
Zo zijn de Kunstenaar en zijn Muze elkaars weerspiegelingen vanuit het aardse leven tot in de allerhoogste sferen van de Oneindige kosmische Bron van alle leven.
Namasté
Ik groet de Eeuwige ziel in U en in alle levende wezens
-Karel Meul (in liefdevolle herinnering)
Uitgegeven in de zomer van 2007
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.